Een klas. Gebruiksaanwijzing - PDF gratis download (2023)

vertaling

1Disclaimer De volgende PDF-versie van de gebruiksaanwijzing voor dit voertuigmodel in alle taalversies heeft alleen betrekking op voertuigen die voldoen aan de Duitse regelgeving en bedoeld zijn voor de Duitse markt. Neem contact op met uw erkende Mercedes-Benz-dealer voor een gedrukte gebruikershandleiding voor andere voertuigmodellen en voertuigmodeljaren. De PD De PDF-gebruiksaanwijzing geeft de meest actuele versie weer. Met afwijkingen van uw specifieke voertuig kan geen rekening worden gehouden, omdat Mercedes-Benz zijn voertuigen voortdurend aan de laatste stand van de techniek aanpast en wijzigingen in vorm en uitrusting doorvoert. Houd er rekening mee dat deze pdf-handleiding op geen enkele wijze de gedrukte handleiding vervangt die bij het voertuig is geleverd.

2Gebruiksaanwijzing A-Klasse

3Symbolen $ Waarschuwing % Milieuwaarschuwing! Mogelijke voertuigschade + tip: Daimler AG, HPC: R822, D-70546Stuttgart Herdruk, vertaling en reproductie, zelfs in uittreksels, zijn niet toegestaan ​​zonder schriftelijke toestemming van Daimler AG. Redactionele deadline

4Welkom in de wereld van Mercedes-Benz. Maak uzelf eerst vertrouwd met uw voertuig. Lees de gebruiksaanwijzing, vooral de veiligheids- en waarschuwingsinformatie, voordat u wegrijdt. Zo kunt u meer van uw voertuig genieten en gevaar voor uzelf en anderen vermijden. De uitrusting of productnaam van uw voertuig kan variëren afhankelijk van: RModel ROrder RLandversie RBeschikbaarheid De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding tonen een voertuig met het stuur links. Bij voertuigen met het stuur rechts verschilt de opstelling van de voertuigonderdelen en bedieningselementen dienovereenkomstig. Mercedes-Benz past zijn voertuigen voortdurend aan de nieuwste technologie aan. Mercedes-Benz behoudt zich daarom het recht voor om op de volgende punten wijzigingen aan te brengen: RForm REquipment RTechnology Aan de visuele en tekstuele inhoud van deze gebruiksaanwijzing kunt u daarom geen aanspraak maken. Het voertuig bevat: ROBedieningsinstructies RSkort overzicht RServiceboekje RAanvullende instructies afhankelijk van de uitrusting Bewaar deze documenten altijd bij u in het voertuig. Geef deze documenten door aan de nieuwe eigenaar wanneer u het voertuig verkoopt. i Ervaar de belangrijke functies van uw voertuig in de interactieve gebruiksaanwijzing op internet onder: gebruiksaanwijzing De technische redactie van Daimler AG Z100 É Z100_ËÍ wenst u een veilige reis

5

6Inhoudsopgave 3 Trefwoorden... 4 In één oogopslag Inleiding Veiligheid Openen en sluiten Stoelen, stuur en spiegels Verlichting en ruitenwissers Klimaatregeling Rijden en parkeren Boordcomputer en displays Opbergen en nuttige spullen Onderhoud en verzorging Pechhulp Banden en velgen Technische data

74 trefwoorden 1, 2, V-aansluiting A bochtenlicht (displaymelding) dimlicht buitenlandse ritten displaymelding verwissellamp symmetrische uitlaatpijpen (reinigingsinstructie) plank armleuning (onder) armleuning (onder) vakken onder bestuurders-/passagiersstoel. 189 Bekerhouder, achter, dashboardkastje, bagageruimte, middenconsole, belangrijke veiligheidsinstructies ABS (antiblokkeerremsysteem) Displaymelding Functie/aanwijzingen Sleepwaarschuwingslicht Sleepoog verwijderen Sleepoog monteren Belangrijke veiligheidsinstructies Sleepbeveiliging Adaptief remlicht Additieven Motorolie Activering airbag Frontairbag (bestuurder, voorpassagier) Hoofd-thorax zijbag Zijbag Belangrijke veiligheidsinstructies Windowbag Actieve hoofdsteun Actieve parkeerassistent Trailerbediening Displaymelding Functie/opmerkingen Actief servicesysteem PLUS zie service-intervaldisplay ASSYST PLUS Huidig ​​brandstofverbruik (aan- boordcomputer) Alarmsysteem zie EDW Einde alarm (EDW) Starten AUTOTRONIC Handgeschakelde versnellingsbak Aanhangwagens laden Technische gegevens Aanhangwagen 7-polige stekker Afkoppelen Koppelen Displaymelding Voeding Aanhangwagenbediening Actieve Parkeerassistent Inbouwmaten Rij-instructies PARKTRONIC Trekhaakstoring (reinigingsinstructie) Slepen Verwijderen het sleepoog Monteer het sleepoog Noodstart van de motor Antiblokkeersysteem zie ABS Aanhaalmomenten voor wielbouten. 232 Aquaplaning Dashboardverlichting zie Instrumentenverlichting Dashboard zie Cockpit Armsteun verwijderen/monteren Asbak ASSYST PLUS zie service-intervalweergave ASSYST PLUS Audiomenu (boordcomputer)

8Trefwoorden 5 Audiosysteem zie aparte gebruiksaanwijzing Buitenlandse reizen... 80, 130 Service24h Buitenverlichting zie licht Buitenspiegels inklappen in vergrendelde toestand (boordcomputer) ontgrendeld in-/uitklappen (automatisch) in-/uitklappen (elektrisch) verstellen buitenzijde verstellen temperatuur Display weergeven (boordcomputer) Automatische motorstart met ECO Start-stop-functie Automatische motorstop met ECO start-stop-functie AUTOTRONIC rijden uit Aanhangerbediening Displaymelding Rij-instructies Kickdown Noodbediening Handmatig opheffen van parkeerblokkering Startprogrammakeuzeknop Storing Keuzehendel B BAS (Brake Assist System) Accu loskoppelen Opnieuw aansluiten verwijderen/monteren Displaymelding Installatielocatie controleren (sleutel), laden, veiligheidsinstructies, starthulp vervangen (sleutel), belangrijke veiligheidsinstructies (sleutel), besturingssysteem, zie boordcomputer, passagiersstoel uit-/inbouwen, stoel naar voren/achteren klappen, beladingsrichtlijnen, ventilatiesproeiers, dashboardkastje achter, middensproeiers afstellen, zijsproeiers afstellen, belangrijke veiligheidsinstructies, starthulp op hellingen, bedieningsmaterialen, remvloeistof, opmerkingen, brandstof, koelvloeistof (motor), motorolie, belangrijk Veiligheidsinstructies Knipperlicht Knipperlicht (melding op het display) Boordcomputer Buitentemperatuur weergeven Bedienen Berichten op display Bedienen DVD-video Audiomenu Instellingenmenu Berichtengeheugenmenu Navigatiemenu Rittencalculatormenu Standaarddisplay Menu Telefoon Servicebericht weergeven Taal selecteren Overzicht van de menu's Submenu Verlichting Submenu Voertuig Submenu Instrumentenpaneel Submenu Comfort Submenu Tijd/Datum Fabrieksinstellingen Belangrijke veiligheidsinstructies Boordtool

96 trefwoorden rem ABS BAS remvloeistof (aanwijzingen) displaymelding parkeerrem waarschuwingslampje belangrijke veiligheidsinstructies remvloeistof opmerkingen remlicht adaptieve displaymelding C CD-speler/cd-wisselaar (boordcomputer) Audio 20/Audio 50/ COMAND APS Audio Cockpit Crash -actieve noodverlichting Bekerhouder middenconsole achter D Overzicht dakbedieningseenheid dakbelasting (maximum) dakdragergegevens, technische datum (boordcomputer) continurijverlichting zie dagrijverlichting diefstalbeveiliging EDW (inbraakwaarschuwingssysteem) interieurbescherming startonderbreker dieselroetfilter digitale snelheidsmeter display (reinigingsinstructie) displaymeldingen ophalen (boordcomputer) verbergen (boordcomputer) remmen rijsystemen voertuigverlichting Motor Banden Sleutel Service-intervalweergave ASSYST PLUS Beveiligingssystemen Toerenteller Through-loading DVD- Audio (boordcomputer) DVD-Video (boordcomputer) E EASY-ENTRY-functie EASY-VARIO-PLUS systeem EASY-VARIO-systeem Echt hout en sierlijsten (reinigingsinstructie) ECO start-stop Functie Algemene informatie uit-/ aan EDW (inbraak-diefstal alarmsysteem) Alarmbeëindiging in-/uitschakelen Functie inbraak-diefstal alarmsysteem zie EDW Rij-instructies Parkeerhulp Actieve Parkeerassistent Displaymelding PARKTRONIC Instellingen Af fabriek boordcomputer (boordcomputer) Elektrische zekeringen zie Zekeringen Elektronische Stabiliteit -Programma zie ESP-ontgrendeling binnen (centrale ontgrendelingsknop) noodontgrendeling... 62

10Trefwoorden 7 Reservewiel zie noodwiel ESP (Elektronisch Stabiliteitsprogramma) Displaymelding Waarschuwingslampje Belangrijke veiligheidsinstructies F Rijadviezen Aanhangwagenbediening Buitenlandse ritten Bergafwaarts Natte wegen Oversteken van water op wegen Winter Rij-instructies Rijprogramma Weergave automatisch rijprogramma Rijveiligheidssysteem ABS (Anti -lock remsysteem) Adaptief remlicht BAS (Brake Assist System) ESP (Elektronisch Stabiliteitsprogramma) Stuurassistent STEER CONTROL Overzicht van belangrijke veiligheidsinstructies Weergave versnellingsniveau Rijsysteem Actieve parkeerassistent PARKTRONIC SPEEDTRONIC CRUISE MAT Voertuig laten zakken Slepen Optrekken Slepen Uitrusting afstellen individueel (boordcomputer) Noodontgrendeling Noodvergrendeling Buitenbedrijfstelling Transport Voertuigafmetingen Voertuiggegevens zie technische gegevens Voertuigelektronica Voertuiggewichten Voertuigidentificatienummer zie VIN Voertuigtypeplaatje Foutmeldingen zie display -Berichten Raammechanisme zie zijruit Grootlicht Displaymelding inschakelen/ uit Parkeerrem Displaymelding Brandblusser VIN Verstelling ventilatierooster achter Klap de achterbank neer Klapstarthulp zie Jumpstarthulp Frequenties Radioapparaat Mobiele telefoon Voorruit ontdooien Radioapparaat Installatie Frequenties Zendvermogen (maximaal) Deurmat G Bagagenet Totale afstand Snelheid begrenzing SPEEDTRONIC Bekerhouder Zie bekerhouder Versnellingsstanden Versnellingsstandindicator Gordel zie veiligheidsgordel

118 Trefwoorden Activeringsfunctie gordelspanner H Dashboardkastje Mobiele telefoon zie mobiele telefoon Hoofd thorax zijtas Achterklep Displaybericht Openingsmaat Belangrijke veiligheidsinstructies Achterruitverwarming in-/uitschakelen Storing Achterruitwisser Wisserblad vervangen Verwarming zie Airconditioning Hogedrukreiniger I IKS opvangtafel Binnenverlichting Automatische bediening Leeslampjes Handbediening Nagloeitijd (boordcomputer) Noodverlichting Interieurbescherming Binnenspiegel dimmen (automatisch) Dimmen (handmatig) Veiligheid van passagiers Kinderen in het voertuig Belangrijke veiligheidsinstructies Instrumentenverlichting Geïntegreerd kinderzitje IKS veiligheidstafel Belangrijke veiligheidsinstructies ISOFIX-kinderzitjebevestiging K Kentekenverlichting (displaymelding) Kickdown Kilometerteller Kinderen in het voertuig vastzetten Kinderbeveiligingen Achterdeuren Zijruiten achter Kinderzitje op de bijrijdersstoel Automatische herkenning Aanbevelingen geschikte posities geïntegreerd geïntegreerd, IKS opvangtabel ISOFIX Probleem oplossen Top Tether Airconditioning zie airconditioning Airconditioning automatisch regelen Ventilatiesproeiers aanpassen Ramen ontwasemen In- en uitschakelen Voorruit ontdooien Achterruitverwarming in-/uitschakelen Heizmatic Airconditioning Automatische klimaatregeling THER-MOTRONIC (3 zones Comfortopening /sluiten (recirculatie) Controlelampje voor koelen met luchtdrogen Luchtvolume aanpassen Luchtverdeling aanpassen Problemen met achterruitverwarming Problemen met koelen met luchtdrogen Restwarmte in- en uitschakelen

12Trefwoorden 9 Temperatuur instellen Recirculatiemodus in- en uitschakelen Belangrijke veiligheidsinstructies Kofferruimte (maximaal) Instrumentenpaneel Displays en bedieningselementen Taal selecteren (boordcomputer) Overzicht Submenu (boordcomputer) Waarschuwings- en controlelampjes Combischakelaar Comfortopening Comfort openen/sluiten Recirculatiestand Comfort sluiten Hoofdsteun Installeren/verwijderen actieve hoofdsteun (achter) verstellen (elektrisch) verstellen (achter) verstellen (mechanisch) Make-upspiegel Zonneklep Brandstof Opmerkingen verbruik Probleem oplossen Tanken Tankinhoud/reserve Brandstoftank Vulhoeveelheid Brandstof filter (displaymelding) Brandstofreserve Displaymelding Waarschuwingslampje Huidig ​​brandstofverbruik (boordcomputer) zie technische gegevens Kogelhals verwijderen Installeren Koelvloeistof opslaan (motor) Displaymelding Opmerkingen Niveau controleren Temperatuurdisplay Koeling zie airconditioning Kunststof panelen (reinigingsinstructie) L Lak (reinigingsinstructies) Lakcode Laadruimteafdekking Laadruimtevloer Hoogte instellen Opbergruimte onder bagageruimteverlenging Lamp Bochtenlicht Dimlicht Knipperlicht Zwaailicht (voor) Remlicht Grootlicht Kentekenverlichting Mistachterlicht Parkeerlicht (voor) Achteruitrijlicht Achterlicht Achterlicht Parkeerlicht Wijzigen overzicht Lamp vervangen Dimlicht Parkeerlicht Parkeerlicht Overzicht Lamptypes Belangrijke veiligheidsinstructies Leeggewicht Lendensteun zie Lendensteun Stuurassistent STEERCONTROL Stuur verstellen (mechanisch) Knoppen (boordcomputer) Belangrijke veiligheidsinstructies Sturen ( weergavebericht)

1310 Trefwoorden Licht Knipperlicht Dimlicht Koplampen Reizen naar het buitenland Automatische rijverlichting Grootlicht Koplampbereik Lichtschakelaar Nagloeitijd Buitenverlichting aan/uit zetten (boordcomputer) Nagloeitijd Binnenverlichting aan/uit zetten (boordcomputer) Mistlamp Achter mistlamp Dagrijlicht Dagrijlicht in-/uitschakelen (boordcomputer) Omgevingsverlichting in-/uitschakelen (boordcomputer) Alarmknipperlicht Knipperlichtsensor (displaymelding) LIM-controlelampje CRUISE MAT Variabele SPEEDTRONIC lendensteun Schakelaar luchtdrogen met koeling aan/uit Luchtdruk zie bandenspanning Luchtsproeiers zie ventilatiesproeiers Luchthoeveelheid aanpassen Luchtverdeling aanpassen M Matte lak (reinigingsinstructie) Meldingen zie displaymeldingen Menu (boordcomputer) Audio Dvd-instellingen Instellingen resetten Berichtengeheugen Navigatie Trip rekenmachine Standaarddisplay Telefoon Overzicht van de menu's Middenconsole Mobiele telefoon Installatie Frequenties Menu (boordcomputer) Zendvermogen (maximaal) Motor uitschakelen Displaymelding Starten met sleutel Startproblemen Onregelmatig lopen Waarschuwingslampje (motordiagnose) Motorelektronica Motorelektronica Storing Open de motorkap Sluit de motor Noodstart Motornummer Motorolie Additieven Displaymelding Vulhoeveelheid Opmerkingen Bijvullen op kwaliteit Oliepeil controleren Viscositeit MP3 (boordcomputer) bedienen zie aparte gebruiksaanwijzing Multifunctioneel display Multifunctioneel stuur Bediening boord computer Overzicht multicontourrugleuning... 74

14Trefwoorden 11 N Nagloeitijd Buitenverlichting (boordcomputer) Binnenverlichting (boordcomputer) Navigatie Boordcomputer zie aparte gebruiksaanwijzing Mistlamp (displaymelding) Mistachterlicht (displaymelding) Noodbediening AUTOTRONIC Noodontgrendeling voertuig Brandstof Vulklep Noodwiel Opbergplaats Aantekeningen/gegevens Noodsleutel Functie/aantekeningen Noodvergrendeling voertuig O Olie zie originele motorolie-onderdelen SPEEDTRONIC Care Uitlaatpijpen Trekhaak Buitenverlichting Display Echt hout Aanwijzingen Hogedrukreiniger Kunststof bekleding Lak Matlak Wielen Voorruiten Sensoren Zadel Gordel Stoelhoezen Wassysteem Wisserbladen Trimmen Programmering wijzigen Toets Programmakeuzeknop R Wielen Aanhaalmoment Wiel-/bandmaat Verwijder het wiel Monteer het wiel Vervang het wiel Schoonwisselen/verwisselen Controleer de richtlijnen die in acht moeten worden genomen Radio-instelling voor zenderkeuze (boordcomputer ) Wisselstation (boordcomputer) zie aparte bedieningshandleiding Bereik (boordcomputer)

1512 Sleutelwoorden Banden opslaan Looprichting MOUitgebreide banden (banden met runflat-eigenschappen) Profiel Bandenmaat (gegevens) Lekke band vervangen Bandeninspectie in acht nemen Richtlijnen die in acht moeten worden genomen Bandenspanning Displaymelding aanbevolen bereikt (TIREFIT) niet bereikt (TIREFIT) Waarschuwing verlies Bandgrip lek band Voertuig opkrikken Voertuig voorbereiden MOVerlengde banden (band met Runflat-eigenschappen) Wiel vervangen/reservewiel monteren TIREFIT Kit Banden en velgen (Belangrijke veiligheidsinstructies) Ritcalculator (boordcomputer) Reserveren (tank) zie Brandstof Reservewiel Opslaglocatie Opmerkingen /data Restwarmte in-/uitschakelen Rolgordijn zie zonnescherm Route zie routegeleiding (boordcomputer) Rugleuning verwijderen/monteren Achteruitrijlicht (displaymelding) Beveiligingssysteem zie SRS Achteruitversnelling inschakelen (handgeschakelde versnellingsbak) S Schakeladvies Handgeschakelde versnellingsbak starten Start schakeladvies Voorruiten zie zijruit Voorruiten (reinigingsinstructies) Ruitensproeiersysteem Ruitenwissers aan/uit zetten Probleem oplossen Sproeikoppen afstellen Wisserbladen vervangen... 91, 92 Koplampen beslaan Koplampen Activeren zie nagloeitijd, buitenverlichting, koplampreinigingssysteem , schuifdak, zie panoramisch lamellendak, sleutel, accu controleren, accu vervangen, displaymelding, comfortopening, comfortsluiting, motor starten, programmering wijzigen, storing sleutelposities, sleutel, achterlicht (displaymelding), smeermiddeladditieven, zie additieven, sneeuw kettingen, zijruiten verstellen, comfortopening, comfortsluiting, openen/sluiten... 65

16Trefwoorden 13 Het probleem oplossen Belangrijke veiligheidsinstructies Zijpaneel openen/sluiten Zender zie radio Sensoren (reinigingsinstructies) Weergave service-interval ASSYST PLUS Weergave servicemelding (boordcomputer) Veiligheid Kinderen in het voertuig Kinderzitjes Verwijder veiligheidsgordel Zet display op display bericht Gordelkrachtbegrenzer Gordelspanner Hoogte instellen Reinigen Statusdisplay Veiligheidsgordel achter Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje (functie) Belangrijke veiligheidsinstructies Voor veiligheidssysteem zie rijveiligheidssysteem Zekeringen Opmerkingen Zekeringentoewijzingsschema Zekeringenkast in de passagiersruimte Voetenruimte Zekeringentoewijzingsschema (ingebouwd) gereedschapsset) Zijbagstoel Passagiersstoel voor verwijderen/installeren Reinigen afstelkap (elektrisch) Verstellen (mechanisch) Kussen achterbank verwijderen/installeren Achterbank neerklappen Hoofdsteun verstellen Correcte bestuurderszitpositie Lendensteun verstellen Multi-contour rugleuning verstellen Rugleuning achterbank verwijderen / installeren Stoelverwarming in-/uitschakelen Stoelen Belangrijke veiligheidsinstructies Stoelverwarming Controlelampje (storing) Zitkussen verwijderen (achterbank) Stoel naar voren/achteren klappen Zomeropening zie Comfortopening Zonneklep Zonnescherm Panoramisch schuifdak Zonweringsfolie Stroomvoorziening (aanhangwagen ) SPEEDTRONIC Displaymelding Functie/aanwijzingen Permanent variabel Geheugenkaart (boordcomputer) Spiegel zonneklep zie buiten- of binnenspiegel Taal (boordcomputer) Sproeikoppen instellen SRS (Supplemental Restraint System) Displaymelding Inleiding Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje (functie ) Standaarddisplay (boordcomputer) Parkeerlicht (lamp vervangen) Starten Belangrijke veiligheidsinstructies Starthulp Hulp Statusdisplay Veiligheidsgordel achter Statusregel (boordcomputer) Display selecteer multifunctioneel display

1714 Trefwoorden Stopcontact cockpit bagageruimte Storingen zie displaymeldingen Supplemental Restraint System zie SRS T Snelheidsmeter digitale snelheidsmeter (boordcomputer) Instellen van het apparaat (boordcomputer) Weergave van de dagelijkse route Resetten (boordcomputer) Schakelen van de dagrijverlichting aan/uit (boordcomputer) Tanken Tankinhoud Weergave actieradius (boordcomputer) Tankvulklep Noodontgrendeling tankreserve openen/sluiten display melding waarschuwingslampje tashaak technische gegevens A A160 BlueEFFICIENCY A160 CDI A 160 CDI BlueEFFICIENCY A A180 BlueEFFICIENCY A180 CDI A A200 CDI A200 Turbotrailer laadt notities banden/wielen telefoon weigeren/beëindigen oproep aannemen bericht weergeven menu (boordcomputer) nummer uit Telefoonboek Selectie herhalen Telefoonruimte Temperatuur Buitentemperatuur Weergave buitentemperatuur Koelvloeistof instellen CRUISE MATER Functie/ Instructies CRUISE MATER Hendel TIREFIT Kit Top Tether Deur Automatische vergrendeling Automatische vergrendeling (boordcomputer) Displaymelding Noodontgrendeling Noodvergrendeling openen (van binnenuit) Deurbedieningseenheid Overzicht deuren Belangrijke veiligheidsinstructies Typeplaatje zie voertuigtypeplaatje U Tijd ( boordcomputer ) Sfeerverlichting (boordcomputer) Recirculatiemodus in-/uitschakelen Milieubescherming Inleveren oude auto Let op Wielkeg Submenu (boordcomputer) Voertuigverlichting Combi-instrument comfort Tijd/datum

18Trefwoorden 15 V Variabele SPEEDTRONIC EHBO-doos Verbruiksstatistieken (boordcomputer) Automatische vergrendeling binnen (centrale vergrendelingsknop) Noodvergrendeling Video (DVD) W Jack Gebruik opberglocatie Gevarenlichten Gevarendriehoek Waarschuwings- en indicatielampjes ABS Remmen ESP Brandstofreserve LIM ( Cruise Control) LIM (variabele SPEEDTRONIC) Motordiagnose PASSAGIERSAIRBAG UIT Veiligheidsgordel SRS Overzicht tankreserve Onderhoudsdisplay zie ASSYST PLUS service-intervaldisplay Sproeiersysteem Sproeierwater (melding op display) Ruitensproeierwatertank verwijderen/installeren Doorgang van water op de weg Startonderbreker Kilometerteller Vensterzak Wintergebruik Winterbanden Snelheid begrenzen (boordcomputer) Schoonmaken Wisserbladen vervangen... 91, 92 Wisservloeistof (displaymelding) zie sproeiervloeistof ( Displaymelding) Z-tijd (boordcomputer) Centrale ontgrendelingssleutel Centrale vergrendeling Automatische vergrendeling (boordcomputer) sleutel routegeleiding (boordcomputer) sjorogen voor sigarettenaansteker

1916 Inleiding Milieubescherming Opmerking H Milieumededeling Daimler AG zet zich in voor een uitgebreide milieubescherming. De doelstellingen zijn het zuinig omgaan met hulpbronnen en een zorgvuldig gebruik van de natuurlijke hulpbronnen, waarvan het behoud mens en natuur dient. Door uw voertuig op een milieuvriendelijke manier te besturen, kunt u ook een bijdrage leveren aan de bescherming van het milieu. Het brandstofverbruik en de slijtage van de motor, transmissie, remmen en banden zijn afhankelijk van de volgende twee factoren: Gebruiksomstandigheden van uw voertuig RUw persoonlijke rijstijl Op beide factoren kunt u invloed uitoefenen. Neem daarom de volgende aanwijzingen in acht: Gebruiksomstandigheden RVermijd korte ritten, deze verhogen het brandstofverbruik. Zorg ervoor dat uw bandenspanning correct is. RNeem geen onnodige ballast mee. Controleer het brandstofverbruik. RVerwijder een dakdrager die niet langer nodig is. Een regelmatig onderhouden voertuig beschermt het milieu, houd u daarom aan de onderhoudsintervallen. RServicewerkzaamheden altijd laten uitvoeren in een gekwalificeerde werkplaats, b.v. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. Persoonlijke rijstijl Geef geen gas bij het starten. RLaat de motor niet opwarmen terwijl hij stilstaat. Rijd vooruitziend en houd voldoende afstand. RVermijd veelvuldig en hard accelereren. Schakel tijdig en schakel de versnellingen alleen uit tot Ô. Zet de motor af tijdens wachttijden vanwege verkeersdrukte. Terugname van autowrakken Mercedes-Benz neemt uw Mercedes-Benz terug voor een milieuvriendelijke verwijdering in overeenstemming met de Europese richtlijn autowrakken. De richtlijn autowrakken geldt conform de nationale regelgeving voor voertuigen met een toegestaan ​​totaalgewicht tot 3,5 ton. Uw Mercedes-Benz voldoet al enkele jaren aan de wettelijke eisen voor een voor recycling en recycling geschikte constructie. Er is een netwerk van inzamelpunten en demontagebedrijven aanwezig om uw oude voertuigen terug te nemen, die uw voertuig op een milieuvriendelijke manier recyclen. De mogelijkheden voor het recyclen van voertuigen en onderdelen worden voortdurend verder ontwikkeld en verbeterd, zodat uw Mercedes-Benz ook in de toekomst tijdig aan de verhoging van de wettelijke recyclingquota blijft voldoen. Voor meer informatie kunt u terecht op uw nationale Mercedes-Benz-homepage of kunt u uw nationale hotlinenummer bellen. Voertuiguitrusting Deze gebruikershandleiding beschrijft alle modellen, standaard- en optionele uitrustingen voor uw voertuig die beschikbaar waren op het moment dat deze gebruikershandleiding ter perse ging. Landspecifieke afwijkingen zijn mogelijk. Houd er rekening mee dat uw voertuig mogelijk niet met alle beschreven functies is uitgerust. Dit geldt ook voor veiligheidsrelevante systemen en functies. Daarom kan de uitrusting van uw voertuig bij sommige beschrijvingen en afbeeldingen in de originele koopcontractdocumenten afwijken

20Inleiding 17 van uw voertuig vermeldt alle systemen in uw voertuig. Als u vragen heeft over de uitrusting en de bediening, kunt u contact opnemen met elk Mercedes-Benz-servicecentrum. Bedrijfsveiligheid Veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen en letsel Laat alle werkzaamheden aan het voertuig, vooral veiligheidsrelevante werkzaamheden, werkzaamheden aan veiligheidsrelevante systemen en servicewerkzaamheden, altijd uitvoeren in een gekwalificeerde werkplaats. De vakwerkplaats moet over de noodzakelijke specialistische kennis en gereedschappen beschikken om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicewerkplaats. G Risico op ongevallen en letsel Sommige veiligheidssystemen werken alleen als de motor draait. Schakel daarom tijdens het rijden de motor niet uit. Anders functioneren de beveiligingssystemen van uw auto mogelijk niet meer goed en beschermen ze u of andere mensen niet meer zoals bedoeld. Er bestaat ook een risico dat u de controle over uw voertuig verliest en een ongeval veroorzaakt. G Gevaar voor ongevallen en letsel door ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden of wijzigingen aan het voertuig, bijv. Door kabels onder panelen te leggen kunnen de beveiligingssystemen van uw voertuig niet meer goed functioneren. Dit betekent dat de beveiligingssystemen u of andere mensen niet meer kunnen beschermen zoals bedoeld. Er bestaat ook een risico dat u de controle over uw voertuig verliest en een ongeval veroorzaakt. Laat daarom werkzaamheden en wijzigingen aan het voertuig uitvoeren, zoals: Installaties of wijzigingen moeten altijd worden uitgevoerd in een gekwalificeerde werkplaats. G Gevaar voor ongevallen. Onjuist ingrijpen op elektronische componenten en hun software kan ertoe leiden dat deze niet meer functioneren. De elektronische systemen zijn via interfaces met elkaar verbonden. Interferentie met deze elektronische systemen kan ook storingen veroorzaken in systemen die niet zijn aangepast. Dergelijke storingen kunnen echter de bedrijfsveiligheid van uw voertuig en daarmee uw eigen veiligheid ernstig in gevaar brengen. Laat werkzaamheden en wijzigingen aan elektronische componenten daarom altijd uitvoeren in een gekwalificeerde werkplaats. G Gevaar voor ongevallen Als u over obstakels of op onverharde wegen rijdt, kunnen ernstige klappen op de onderkant, wielen en banden ontstaan. Dit kan uw voertuig beschadigen en een ongeval veroorzaken. Rijd daarom langzaam over obstakels heen. Vermijd het rijden op onverharde wegen en paden. Als uw voertuig een klap op de bodem, wielen en banden heeft gehad, laat het dan controleren bij een gekwalificeerde werkplaats.! Het voertuig is uitsluitend geschikt voor het rijden op verharde wegen. Als u op onverharde wegen en paden rijdt, bestaat de kans dat het voertuig beschadigd raakt. Dit kan er onder meer voor zorgen dat veiligheidsrelevante systemen uitvallen. Voertuigregistratie Het kan voorkomen dat Mercedes-Benz haar servicecentra opdracht geeft om technische keuringen uit te voeren op bepaalde voertuigen

2118 Inleiding om de kwaliteit of veiligheid ervan te verbeteren. Als u uw auto niet bij een erkende dealer hebt gekocht en uw auto nog niet door een Mercedes-Benz-servicecentrum is geïnspecteerd, is uw auto mogelijk niet bij u geregistreerd bij Mercedes-Benz. Mercedes-Benz kan u alleen over de voertuigkeuringen informeren als Mercedes-Benz over uw kentekengegevens beschikt. U kunt uw auto het beste bij een Mercedes-Benz servicecentrum laten registreren. Breng Mercedes-Benz zo snel mogelijk op de hoogte als u uw adres wijzigt of van voertuigeigenaar verandert. Beoogd gebruik Houd bij het gebruik van het voertuig rekening met de volgende informatie: Rde veiligheidsinstructies in deze handleiding Rhet hoofdstuk Technische gegevens in deze handleiding Rhet verkeersreglement Rhet verkeersregistratiereglement G Gevaar voor letsel Op uw voertuig bevinden zich diverse waarschuwingsstickers. Ze zijn bedoeld om u en andere mensen bewust te maken van verschillende gevaren. Verwijder daarom geen waarschuwingsstickers tenzij dit uitdrukkelijk op de sticker staat vermeld. Als u de waarschuwingsstickers verwijdert, is het mogelijk dat u of andere personen de gevaren niet herkennen en uzelf verwonden. Aansprakelijkheid voor materiaalfouten! Neem de informatie in deze gebruikershandleiding over de correcte bediening van uw voertuig en mogelijke voertuigschade in acht. Schade aan uw voertuig, veroorzaakt door verwijtbare overtreding van deze instructies, valt niet onder de aansprakelijkheid van Mercedes-Benz voor materiaalfouten en ook niet onder de garantie voor nieuwe of gebruikte voertuigen van Daimler AG. In het voertuig opgeslagen gegevens Foutgegevens Uw voertuig beschikt standaard over een geheugen voor foutgegevens in operationeel belangrijke componenten. Er zijn ook herinneringen die technische reacties van voertuigonderdelen op rijsituaties registreren (bijvoorbeeld het activeren van een airbag, het activeren van ESP). De gegevens worden uitsluitend gebruikt ter ondersteuning van het elimineren van fouten en defecten, zodat Mercedes-Benz de voertuigfuncties kan optimaliseren en verder ontwikkelen. Op basis van de gegevens kunnen geen bewegingsprofielen worden gemaakt. Als u gebruik maakt van de diensten van Mercedes-Benz, kan deze technische informatie uit de foutgegevensgeheugens worden gelezen. Dit gebeurt door geautoriseerde medewerkers van het Mercedes-Benz servicenetwerk met behulp van speciale diagnosecomputers. Na het oplossen van problemen wordt de informatie in het geheugen gewist. Andere geheugeninhoud wordt voortdurend overschreven. Gegevens voor media Afhankelijk van de uitrusting beschikt uw auto mogelijk over communicatie- en/of entertainmentapparatuur (bijvoorbeeld navigatieapparatuur, telefoonsystemen). Daar kunt u de gegevens opslaan en bewerken die u nodig heeft om het betreffende apparaat te bedienen.

22Inleiding 19 Meer informatie over de bediening (bijvoorbeeld over het verwijderen van gegevens) vindt u in de afzonderlijke bedieningshandleiding. Z

2320

2421 Instrumentenpaneel in de cockpit Multifunctioneel stuur Middenconsole Dakbedieningseenheid Deurbedieningseenheid In één oogopslag

2522 Cockpit Cockpit In één oogopslag Functiepagina: Open de motorkap 208 ; Boorddiagnoseaansluiting = combinatieschakelaar 82? Cruisecontrol-hendel 131 A Claxon B Instrumentenpaneel 23 C Waarschuwingsdisplay PARKTRONIC 135 Functiepagina D Dakbedieningsunit 27 E Bediening van het verwarmingssysteem, de airconditioning of de THERMOTRONIC 96 F Contactslot 109 G Stuur instellen 76 H Koplamphoogteverstelling 83 I Verlichting schakelaar 80

26Instrumentenpaneel 23 Instrumentenpaneel Displays en bedieningselementen In één oogopslag Functiepagina Functiepagina: Snelheidsmeter; Multifunctioneel display 154 = toerenteller 153? Brandstofpeil A Buitentemperatuur 153 Digitale snelheidsmeter 159 B Klok 160 SPEEDTRONIC: opgeslagen snelheidslimiet 133 D Schakelstand E Multifunctioneel display 154 F G Achterruitwisser ingeschakeld 90 Resetknop Helderheidsregeling instrumentenverlichting: naar rechts of links draaien H Koelvloeistoftemperatuur 152 C Rijprogramma ECO start-stop-functie 110 Schakeladvies Auto's met AUTOTRONIC. 2 voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak.

2724 Instrumentenpaneel Waarschuwings- en controlelampjes In één oogopslag Functiepagina: LIM 133 ; ESP 183 = knipperlicht 82? Controlelampje 82 A ABS 183 B Dieselmotor: voorverwarmen 109 Functiepagina D Motordiagnose 185 E Brandstofreserve 185 F Grootlicht 82 G Dimlicht 81 H Veiligheidsgordel 181 I Remmen 181 C SRS 184

28Multifunctioneel stuurwiel 25 Multifunctioneel stuurwiel In één oogopslag Functiepagina Functiepagina: Multifunctioneel display 154 ; Audiosysteem/COMAND APS, zie aparte gebruiksaanwijzing = WX Submenu's selecteren in het menu Instellingen 158 Waarden wijzigen Volume wijzigen? ~ Een oproep weigeren of beëindigen 164 Telefoonboek verlaten/herhalingsgeheugen 6 Een oproep plaatsen of aannemen Overschakelen naar nummerherhalingsgeheugen A B &* Vooruit/terug bladeren binnen een menu 155 VU Menu selecteren: vooruit/terug bladeren 155

2926 Middenconsole Middenconsole In één oogopslag Functiepagina: Alarmknipperlichten 83 ; 4 Controlelampje PASSAGIERSAIRBAG UIT 41 = COMAND APS/audiosysteem, zie aparte gebruiksaanwijzing? Stoelverwarming 75 A ECO start-stop-functie 110 B Interieur-/sleepbescherming 55 C PARKTRONIC 135 Functie Pagina E Versnellingspook 114 Keuzehendel 116 F AUTOTRONIC: Rijprogramma selecteren 117 G Parkeerrem 125 H Armsteun 190 I Opbergvak 188 J Bekerhouder 203 D Opbergvak 188 Asbak 204 Sigarettenaansteker 204

30Dakbedieningseenheid 27 Dakbedieningseenheid In één oogopslag Functie Pagina: w Binnenverlichting achterin in-/uitschakelen 85 ; Automatische binnenverlichting in-/uitschakelen 85 = 2 Panoramisch lamellendak openen/sluiten 67? p Rechter leeslamp in-/uitschakelen 84 A Binnenspiegel 76 B C p Linker leeslamp in-/uitschakelen 84 c Binnenverlichting voor in-/uitschakelen 85 De plaatsing van de bedieningselementen kan afhankelijk van de uitrusting variëren.

3128 Deurbedieningseenheid Deurbedieningseenheid In één oogopslag Functie Pagina: 7 Buitenspiegels instellen 77 ; ª Buitenspiegel in-/uitklappen 77 = \Selecteer de rechter buitenspiegel 77? W Zijruiten voor openen/sluiten 65 A B W 5-deurs: Zijruiten achter openen/sluiten 65 n 5-deurs: Kindersloten voor zijruiten achter in-/uitschakelen 51 C % Voertuig ontgrendelen 62 D & Voertuig vergrendelen 62 E Portier openen 62 F Z Selecteer linker buitenspiegel 77

3229 Voertuiguitrusting Veiligheid van passagiers Kinderen in het voertuig Rijveiligheidssystemen Antidiefstalvoorzieningen Veiligheid

3330 Veiligheid van de inzittenden Veiligheid Voertuiguitrusting i Deze gebruikershandleiding beschrijft alle modellen, standaard- en optionele uitrustingen voor uw voertuig die beschikbaar waren op het moment dat deze gebruikershandleiding ter perse ging. Landspecifieke afwijkingen zijn mogelijk. Houd er rekening mee dat uw voertuig mogelijk niet met alle beschreven functies is uitgerust. Dit geldt ook voor veiligheidsrelevante systemen en functies. Veiligheid van de inzittenden Belangrijke veiligheidsinformatie De veiligheidsgordels, aangevuld met gordelspanners, gordelkrachtbegrenzers en airbags, zijn op elkaar afgestemde beveiligingssystemen. Deze verminderen het risico op letsel in bepaalde ongevalsituaties en verhogen zo de veiligheid van de inzittenden. Veiligheidsgordels en airbags bieden doorgaans geen bescherming tegen voorwerpen die van buitenaf het voertuig binnendringen. Om ervoor te zorgen dat de beveiligingssystemen hun beschermende potentieel kunnen ontwikkelen, moet u ervoor zorgen dat de stoel en de hoofdsteun correct zijn afgesteld (Y pagina 70) dat de veiligheidsgordel correct is vastgemaakt (Y pagina 37) dat de airbags vrij kunnen worden geactiveerd wanneer ze worden geactiveerd (Y pagina 32) of het stuur goed is afgesteld (Y pagina 70) Er zijn geen wijzigingen aangebracht aan de veiligheidssystemen. i Een airbag vergroot het beschermingspotentieel van de inzittende van het voertuig die een veiligheidsgordel draagt ​​en is daarom eenvoudigweg een aanvullend beveiligingssysteem naast de veiligheidsgordel. Airbags kunnen op geen enkele manier de noodzaak vervangen dat alle inzittenden van het voertuig altijd de juiste gordel moeten dragen. De airbags worden niet bij alle ongevallen geactiveerd, b.v. als het beschermingspotentieel van een correct gedragen veiligheidsgordel niet wordt vergroot wanneer de airbags worden geactiveerd. Een geactiveerde airbag biedt alleen een verhoogd beschermingspotentieel als de veiligheidsgordel correct wordt gedragen, omdat Rde veiligheidsgordel helpt om de inzittende van het voertuig in een betere positie ten opzichte van de airbag te houden Rvia de veiligheidsgordel, b.v. B. bij een frontale botsing wordt een aanzienlijke verplaatsing van de inzittende van het voertuig tegen de botsrichting in verminderd, waardoor de kans op letsel kan worden verkleind. Bij een ongeval waarbij een airbag wordt geactiveerd, biedt deze alleen een extra beschermingspotentieel dat verder gaat dan het beschermingspotentieel van de veiligheidsgordel, als de veiligheidsgordel correct wordt gedragen. G Gevaar voor ongevallen en verwondingen Als servicewerkzaamheden onoordeelkundig worden uitgevoerd, kan de bedrijfsveiligheid van uw voertuig in gevaar komen. Hierdoor kunt u de controle over uw voertuig verliezen en een ongeval veroorzaken. Bovendien kunnen de beveiligingssystemen u of andere personen mogelijk niet meer beschermen zoals bedoeld. Laat servicewerkzaamheden altijd uitvoeren in een gekwalificeerde werkplaats. De gekwalificeerde werkplaats moet over de noodzakelijke specialistische kennis en gereedschappen beschikken om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Vooral bij veiligheidsgerelateerde werkzaamheden en werkzaamheden aan veiligheidsrelevante systemen is service door een gekwalificeerde werkplaats essentieel.

34Veiligheid van de inzittenden 31 G Gevaar voor letsel Wijzigingen of ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden aan de volgende onderdelen kunnen ertoe leiden dat het bevestigingssysteem niet meer naar behoren functioneert: R Bevestigingssysteem, bestaande uit veiligheidsgordels en verankeringen, gordelspanners, gordelkrachtbegrenzers, airbags R Bedrading R op een netwerk aangesloten elektronische systemen Dit kan ervoor zorgen dat airbags of gordelspanners, b.v. bij een ongeval onbedoeld worden geactiveerd of met voldoende vertraging uitvallen. Wijzig daarom nooit de bevestigingssystemen. Voer daarom geen oneigenlijke interventies uit op elektronische componenten of hun software. SRS (Supplemental Restraint System) Inleiding Het SRS vermindert het risico dat de inzittenden bij een ongeval in contact komen met het interieur van het voertuig. Bovendien kan het de stress van de inzittenden tijdens een ongeval verminderen. Het SRS bestaat uit RWaarschuwingslicht SRS + RAirbags RAirbag-regeleenheid, met ongevalsensoren RGeltspanner, voor de veiligheidsgordels voor en de buitenste veiligheidsgordels achterin RGeltkrachtbegrenzer, voor de bestuurders- en voorpassagiersstoel SRS-waarschuwingslampje Als u de contact en terwijl de motor draait, worden de functies van het SRS geactiveerd, regelmatig gecontroleerd. Hierdoor kunnen verstoringen vroegtijdig worden opgemerkt. Wanneer u het contact aanzet, gaat het SRS+ waarschuwingslampje in het instrumentenpaneel branden. Het gaat uiterlijk binnen enkele seconden na het starten van de motor uit. G Gevaar voor letsel Als het SRS wordt verstoord, kunnen individuele systemen onbedoeld worden geactiveerd of niet worden geactiveerd bij een ongeval met hoge voertuigvertraging. Er is sprake van een storing als na het inschakelen van het contact het SRS-waarschuwingslampje + niet gaat branden RDe motor draait en het SRS-waarschuwingslampje + na enkele seconden niet uitgaat RDe motor draait en het SRS-waarschuwingslampje + gaat weer aan. Laat het SRS in dit geval onmiddellijk door een gekwalificeerde werkplaats controleren. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Vooral bij veiligheidsgerelateerde werkzaamheden en werkzaamheden aan veiligheidsrelevante systemen is service door een gekwalificeerde werkplaats essentieel. Activering van de gordelspanners, gordelkrachtbegrenzers en airbags Bij een botsing evalueert de airbagregeleenheid belangrijke fysieke gegevens over de vertraging of versnelling van het voertuig tijdens de eerste botsingsfase, zoals Rduration Rdirection Rstrength. De airbagregeleenheid activeert bij een botsing in de eerste fase proactief de gordelspanners. Als er in de lengterichting een nog grotere vertraging of versnelling van het voertuig optreedt, worden ook de frontairbags geactiveerd. Beveiliging Z

3532 Veiligheid van de inzittenden Veiligheid Uw auto is uitgerust met adaptieve, tweetrapsairbags vooraan. De airbagregeleenheid evalueert de vertraging of acceleratie van de auto bij een botsing. Wanneer de eerste activeringsdrempel wordt bereikt, vult de frontairbag zich met voldoende drijfgas, waardoor het risico op letsel wordt verminderd. Als binnen enkele milliseconden een tweede drempel wordt overschreden, vult de frontairbag zich met de maximale hoeveelheid drijfgas. De activeringsdrempels van de gordelspanners en airbags zijn variabel en aangepast aan de kracht van de vertraging of acceleratie van het voertuig. Dit proces heeft een toekomstgericht karakter. Activering moet tijdig plaatsvinden, bij het begin van de impact. i Bij een ongeval worden niet alle airbags geactiveerd, de verschillende airbagsystemen werken onafhankelijk van elkaar. De werking van de airbagsystemen wordt bepaald door de vastgestelde ernst van het ongeval, in het bijzonder de vertraging of acceleratie van het voertuig en het opkomende type ongeval: Rfrontale botsing Rzijdelingse botsing De vertraging of versnelling van het voertuig en de richting van de kracht zijn in essentie bepaald door: Rde krachtverdeling tijdens de botsing Rde botshoek Rde vervormingseigenschappen van het voertuig Rde toestand waarin het object botst. Factoren die pas na de botsing of achteraf zichtbaar of meetbaar zijn, bepalen niet of een airbag wordt geactiveerd. Ze zijn daar ook geen indicatie voor. Het voertuig kan aanzienlijk worden vervormd, b.v. op de motorkap of het spatbord zonder dat een airbag wordt geactiveerd. Dit is het geval als alleen relatief gemakkelijk vervormbare delen worden geraakt en de noodzakelijke vertraging niet optreedt. Omgekeerd worden airbags geactiveerd, ook al is het voertuig slechts licht vervormd. Dit is het geval als b.v. B. zeer stijve voertuigdelen, zoals langsliggers, worden geraakt en de vertraging is daardoor sterk genoeg. Airbags Belangrijke veiligheidsinstructies De geactiveerde airbag remt af en beperkt de bewegingsvrijheid van de inzittende van het voertuig. Wanneer de airbags worden geactiveerd, hoort u een knal en kan er rook vrijkomen. De knal heeft geen invloed op uw gehoor, behalve in zeldzame uitzonderlijke gevallen. De rook die eruit komt is over het algemeen niet schadelijk voor uw gezondheid. Het SRS+-waarschuwingslampje gaat branden. U kunt de installatielocaties van de airbags herkennen aan de AIRBAG-markering. G Risico op letsel Airbags bieden u extra beschermingspotentieel, maar zijn geen vervanging voor veiligheidsgordels. Om het risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel veroorzaakt door een geactiveerde airbag te verminderen, dient u de volgende informatie in acht te nemen: Inzittenden van een voertuig, vooral zwangere vrouwen, moeten altijd Zorg ervoor dat u de juiste gordel omdoet en dat u zich aan de veiligheidsgordels houdt. Leun achterover met de rugleuning van de stoel bijna verticaal. De hoofdsteun moet de achterkant van het hoofd ongeveer op ooghoogte ondersteunen. RBeveilig kinderen kleiner dan 1,50 m en jonger dan twaalf jaar altijd in geschikte kinderzitjes. RAlle inzittenden van het voertuig moeten een zitpositie kiezen die zo ver mogelijk van de airbag verwijderd is. De zitpositie van de bestuurder moet hem in staat stellen het voertuig veilig te besturen. De afstand

36Veiligheid van passagiers 33 De opening tussen de borst van de bestuurder en het midden van de afdekking van de bestuurdersairbag moet zo groot mogelijk zijn. RVerplaats de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren. Vooral als een kind in een kinderzitje is vastgezet. Inzittenden van de auto, vooral kinderen, mogen nooit hun hoofd tegen het raam leunen waar de sidebag/head-thorax sidebag/windowbag wordt geactiveerd. RE-kinderzitjes die naar achteren gericht zijn, mogen alleen op de passagiersstoel voorin worden geïnstalleerd als de passagiersairbag voorin is uitgeschakeld. De passagiersairbag voorin wordt gedeactiveerd als er een kinderzitje met automatische kinderzitjeherkenning op de passagiersstoel voorin wordt geïnstalleerd van een voertuig dat is uitgerust met automatische kinderzitjeherkenning. Het controlelampje PASSENGER AIRBAG OFF 4 moet constant branden. Als uw auto geen automatische kinderzitjeherkenning op de voorpassagiersstoel heeft of uw naar achteren gerichte kinderzitje geen automatische kinderzitjeherkenning heeft: Zet de kinderen vast in een kinderzitje op een geschikte achterbank. Als u een naar voren gericht kinderzitje op de passagiersstoel installeert, zorg er dan voor dat u de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zet. Zorg ervoor dat er geen zware of scherpe voorwerpen in de zakken van de kleding zitten. RLeun niet naar voren, vooral niet tijdens het rijden, b.v. B. via de afdekking van de bestuurders-/passagiersairbag. RPlaats uw voeten niet op het instrumentenpaneel. RHanteer het stuur alleen aan de buitenkant van de stuurwielrand. Hierdoor kan de airbag ongehinderd worden opgeblazen. Als u de binnenkant van het stuur vasthoudt, kunt u gewond raken als de airbag wordt geactiveerd. RLeun niet van binnenuit op de deuren. Zorg ervoor dat er zich geen andere mensen, dieren of voorwerpen tussen de inzittenden van het voertuig en het effectieve gebied van de airbags bevinden. RPlaats geen voorwerpen tussen de rugleuning en het portier. RHang geen harde voorwerpen op, zoals Bijvoorbeeld kleerhangers aan handgrepen of kapstokhaken. RBevestig geen accessoires, b.v. Drankblikjeshouders op de deuren. Het risico op letsel door een airbag kan niet volledig worden uitgesloten vanwege de hoge ontplooiingssnelheid die voor de airbag nodig is. G Gevaar voor letsel De werking van de airbags is alleen gegarandeerd als u de volgende onderdelen niet afdekt en er geen badges of stickers op plakt: RSopvulplaat stuurwiel Rafdekking passagiersairbag RFzijwangen voorste buitenste zitplaats RSzijpanelen naast de rugleuning van de achterbank Er kwam veel rook vrij. De rook kan op korte termijn ademhalingsmoeilijkheden veroorzaken bij mensen met astma of ademhalingsmoeilijkheden. Om deze ademhalingsmoeilijkheden te voorkomen, dient u het voertuig onmiddellijk te verlaten als dit veilig is. Je kunt ook het raam openzetten om wat frisse lucht binnen te krijgen. De rook is niet schadelijk voor de gezondheid en duidt niet op brand in het voertuig. Beveiliging Z

3734 Veiligheid van passagiers Veiligheid G Gevaar voor letsel Nadat de airbags zijn geactiveerd, zijn de airbagonderdelen heet. Raak ze niet aan, anders kunt u zich verbranden. Laat de airbags bij een gekwalificeerde werkplaats vervangen. Anders zullen de inzittenden bij een volgend ongeval de beschermende functie van de airbags missen. Frontairbags De frontairbags verhogen het beschermingspotentieel van de bestuurder en voorpassagier tegen hoofd- en borstletsel. De bestuurdersairbag: wordt geactiveerd vóór het stuur, de passagiersairbag; voor en boven het dashboardkastje. Ze worden geactiveerd R bij het begin van een ongeval waarbij het voertuig sterk afremt of accelereert in de lengterichting R wanneer extra beschermingspotentieel kan worden geboden naast de veiligheidsgordel R, afhankelijk van het gebruik van de veiligheidsgordel R, onafhankelijk van andere airbags in de wagen. De passagiersairbag; wordt alleen geactiveerd als de voorpassagiersstoel bezet of bezet is en het controlelampje PASSENGER AIRBAG OFF 4 op de middenconsole niet gaat branden (Y pagina 41). Dit betekent dat er geen kinderzitje met automatische kinderzitjeherkenning is geïnstalleerd of niet correct is geïnstalleerd.! Plaats geen zware voorwerpen op de passagiersstoel. Hierdoor is het mogelijk om te detecteren of de stoel bezet is. Bij een ongeval worden de veiligheidssystemen aan de passagierszijde geactiveerd. Ingezette beveiligingssystemen laten vervangen. Head-thorax sidebags, sidebags achterin Als uw auto is uitgerust met windowbags, zijn er sidebags op de voorstoelen in plaats van head-thorax sidebags. G Gevaar voor letsel Als u stoelhoezen wilt gebruiken, adviseert Mercedes-Benz om veiligheidsredenen alleen stoelhoezen te gebruiken die zijn goedgekeurd voor Mercedes-Benz voertuigen. De stoelhoezen moeten zijn voorzien van een scheurnaad voor hoofd-thorax-zijbags. Anders kan de hoofd-thorax-sidebag niet goed worden ingezet en kan daarom bij een ongeval niet het beoogde beschermingspotentieel bieden. Geschikte stoelhoezen kunt u verkrijgen bij: B. bij een Mercedes-Benz-servicecentrum. Wanneer ze worden geactiveerd, verhogen de hoofd-thorax-zijairbags het beschermingspotentieel voor het hoofd en de thorax (maar niet voor de armen) van de inzittenden die met de botsing worden geconfronteerd. Wanneer ze worden geactiveerd, vergroten de zijairbags achterin het beschermingspotentieel voor de borstkas (maar niet voor het hoofd, de nek en de armen) van de inzittenden die met de botsing worden geconfronteerd.

38Veiligheid van de inzittenden 35 Veiligheid De hoofd-thorax-zijbags: en de zijbags achterin; ontvouwen naast de buitenste stoelwang. Ze worden geactiveerd R aan de kant van de botsing R bij het begin van een ongeval met hoge zijdelingse vertraging of acceleratie van het voertuig, b.v. bij een zijdelingse botsing Ronafhankelijk van het gebruik van de veiligheidsgordel Ronafhankelijk van de frontairbags Ronafhankelijk van de gordelspanner. Windowbags De windowbags vergroten het beschermingspotentieel voor de hoofden (maar niet voor de borst of armen) van de inzittenden van het voertuig die met de botsing worden geconfronteerd. De windowbags worden aan de zijkant van het dakframe gemonteerd en lopen van de voordeur (A-stijl) naar de achterdeur (C-stijl) bij het R5-deurmodel en van de voordeur (A-stijl) naar achteren zijwand (C-stijl) bij het R3-deurmodel. Als uw auto is uitgerust met windowbags, zijn er sidebags op de voorstoelen in plaats van hoofd-thorax-sidebags. De windowbags: worden geactiveerd R aan de kant van de botsing R bij het begin van een ongeval met hoge zijdelingse vertraging of acceleratie van het voertuig, b.v. bij een zijdelingse botsing Rongeacht of de passagiersstoel voorin bezet is of niet Rongeacht de frontairbags. Actieve hoofdsteun De actieve hoofdsteunen verhogen het beschermingspotentieel van de bestuurder en voorpassagier tegen hoofd- en nekletsel. Hiertoe worden de hoofdsteunen van de bestuurders- en voorpassagiersstoel bij een kop-staartbotsing door het bovenlichaam van de bestuurder of voorpassagier naar voren geduwd in de rijrichting. Dit leidt tot een betere ondersteuning van het hoofd. G Gevaar voor letsel Bevestig geen voorwerpen (bijv. kleerhangers) aan de hoofdsteunstangen. Anders zouden de actieve hoofdsteunen niet goed kunnen functioneren en bij een ongeval niet het beoogde beschermingspotentieel kunnen bieden. Veiligheidsgordels Belangrijke veiligheidsinstructies De veiligheidsgordels zijn het meest effectief in het beperken van de bewegingsvrijheid van de inzittenden van het voertuig bij een botsing. Dit vermindert het risico, Z

3936 Veiligheid van passagiers Veiligheid dat passagiers in contact komen met delen van het voertuiginterieur. G Gevaar voor letsel Als u de veiligheidsgordel niet correct vastmaakt of niet correct in het gordelslot vastklikt, kan deze zijn beschermende potentieel niet op de beoogde manier ontwikkelen. Bij een ongeval kunt u dan ernstig of zelfs dodelijk gewond raken. Zorg er daarom voor dat alle passagiers, vooral zwangere vrouwen, altijd goed vastzitten. RDe veiligheidsgordel moet goed aansluiten en mag niet rond het lichaam draaien. Vermijd daarom omvangrijke kleding, b.v. een winterjas. Het schouderbanddeel mag niet over het midden van de schouder, over de nek of onder de arm lopen en moet goed aansluiten op het bovenlichaam. De heupgordel moet altijd strak en zo laag mogelijk op het bekken zitten, dat wil zeggen in de heupbocht, maar niet op de buik of buik. Indien nodig drukt u de band iets naar beneden en trekt u deze in de opwikkelrichting. R3 deuren: De draaibare riemgeleider moet in de juiste positie staan. RLaat de band niet over scherpe of gemakkelijk kapotte voorwerpen gaan. Doe dit vooral niet als deze voorwerpen op of in uw kleding zitten, bijvoorbeeld kleding. Brillen, pennen, sleutels, enz. De banden kunnen bij een ongeval beschadigd raken en breken, waardoor u of andere inzittenden van het voertuig gewond kunnen raken. REr mag slechts één persoon tegelijk een veiligheidsgordel dragen. Vervoer een kind nooit op de schoot van een inzittende. Het kind kan niet meer worden vastgehouden tijdens een ongeval, remmanoeuvre of abrupte verandering van richting. Het kind en andere inzittenden kunnen ernstig of zelfs dodelijk gewond raken. RMensen kleiner dan 1,50 m kunnen de veiligheidsgordels niet goed vastmaken. Beveilig daarom personen kleiner dan 1,50 m in speciale, geschikte bevestigingssystemen. RCKinderen kleiner dan 1,50 m en jonger dan 12 jaar kunnen de veiligheidsgordels niet goed vastmaken. Zet ze daarom altijd vast in geschikte kinderzitjes op geschikte autostoelen. Meer informatie vindt u in de gebruiksaanwijzing in het hoofdstuk Veiligheid van kinderen in het voertuig. Volg de montage-instructies van de fabrikant van het kinderzitje. Bind niets samen met één persoon vast. G Gevaar voor letsel Als de rugleuning niet vrijwel verticaal staat, biedt de veiligheidsgordel niet de beoogde bescherming. Bij een ongeval kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel. Zorg er voordat u op reis gaat voor dat de stoel correct is afgesteld en dat de rugleuning bijna verticaal staat. G Risico op letsel Een veiligheidsgordel die vuil, beschadigd is, bij een ongeval is gebruikt of is aangepast, kan zijn beschermende potentieel niet op de beoogde wijze ontwikkelen. Als gevolg hiervan kunt u bij een ongeval ernstig of zelfs dodelijk gewond raken. Controleer daarom regelmatig of de veiligheidsgordels niet beschadigd of vuil zijn. Veiligheidsgordels die bij een ongeval beschadigd zijn of onder spanning zijn komen te staan, moeten altijd bij een gekwalificeerde werkplaats worden vervangen. Kies een gespecialiseerde werkplaats die over de nodige specialistische kennis en gereedschappen beschikt voor de benodigde werkzaamheden. Mercedes-

40Veiligheid van de passagiers 37 Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Om veiligheidsredenen adviseert Mercedes-Benz alleen veiligheidsgordels te gebruiken die Mercedes-Benz specifiek voor uw auto heeft goedgekeurd. Maak de veiligheidsgordel vast X De tong van de riemgesp; in de riemgesp = vastklikken. X 3-deurs: Zorg ervoor dat de zwenkbare gordelgeleider A in de juiste positie staat. X 5-deursmodel: Stel indien nodig de veiligheidsgordel af op de hoogte die past bij uw lichaamsgrootte (Y pagina 37). X Alle: Trek indien nodig de veiligheidsgordel omhoog voor uw borst, zodat de veiligheidsgordel goed tegen uw lichaam aansluit. Voor meer informatie over het losmaken van de veiligheidsgordels met de ontgrendelingsknop?, zie Veiligheidsgordel verwijderen (Y pagina 38). Hoogteverstelling van de veiligheidsgordel Alleen bij 5-deurs modellen: U kunt de gordel in hoogte verstellen op de bestuurders- en voorpassagiersstoel. 3-deurs 5-deurs X Verstel de stoel en zet de rugleuning vrijwel verticaal (Y pagina 70). X Trek de veiligheidsgordel soepel door de gordelomleider :. Pas de hoogte zo aan dat de bovenkant van de veiligheidsgordel over het midden van de schouder komt. X Verhoog hem hoger: Duw de bandomleider naar boven. De riemomleider vergrendelt in verschillende posities. X lager: op de riem -gekoppelde reflectie: drukken en drukken. Z

4138 Veiligheid van passagiers Veiligheid X Laat de riemomleidingsontgrendeling los: en zorg ervoor dat de riemomleiding op zijn plaats klikt. Veiligheidsgordel afdoen X Ontgrendelingsknop indrukken? (Y pagina 37) en druk op de gesp van de riem; naar de bandomleider: terugleiden.! Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel volledig oprolt. Anders kan de veiligheidsgordel of gesptong bekneld raken in het portier of het stoelmechanisme. Hierdoor kunnen de deur, de deurpanelen en de veiligheidsgordel beschadigd raken. Beschadigde veiligheidsgordels kunnen hun beschermende functie niet meer vervullen en moeten worden vervangen. Zoek een Mercedes-Benz-servicecentrum. Gordelwaarschuwing voor bestuurder en voorpassagier Het gordelwaarschuwingslampje 7 in het instrumentenpaneel herinnert u eraan dat alle inzittenden hun veiligheidsgordel moeten vastmaken. Het kan permanent branden of knipperen en bovendien kan er een waarschuwingstoon klinken. Het waarschuwingslampje veiligheidsgordel 7 en de waarschuwingstoon gaan uit zodra de bestuurder en voorpassagier de veiligheidsgordel dragen. Alleen voor bepaalde landen: Ongeacht of de bestuurder en de voorpassagier al een veiligheidsgordel dragen, brandt het veiligheidsgordelwaarschuwingslampje 7 na elke motorstart gedurende 6 seconden. Als de bestuurder en voorpassagier al een veiligheidsgordel dragen, wordt deze uitgeschakeld. i Voor meer informatie over het waarschuwingslampje veiligheidsgordel 7, zie waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel, veiligheidsgordel (Y pagina 181). Statusindicator veiligheidsgordels achteraan Met de statusindicator veiligheidsgordels achterin kunt u zien of de passagiers op de achterbank veiligheidsgordels dragen. De statusindicator van de veiligheidsgordels achterin geeft aan op welke stoel achterin de veiligheidsgordel is vastgemaakt. De statusindicator van de veiligheidsgordels achterin verschijnt ongeveer 30 seconden op het multifunctionele display wanneer Ryou wegrijdt en een rijsnelheid van ongeveer 10 km/u bereikt. U kunt de statusweergave van de veiligheidsgordels achterin ook onmiddellijk verbergen (Y pagina 166). Op het multifunctionele display kunt u de volgende meldingen zien: R7 Achter geen gordel vastgemaakt R7 Achter 1 gordel vastgemaakt R7 Achter 2 gordels vastgemaakt R7 Achter 3 gordels vastgemaakt i De statusweergave van de veiligheidsgordels achterin is alleen in bepaalde landen beschikbaar. Gordelspanners, gordelkrachtbegrenzers De veiligheidsgordels voorin en de buitenste veiligheidsgordels achterin zijn voorzien van gordelspanners. De gordelspanners spannen de veiligheidsgordels tijdens een botsing strak aan, zodat ze goed aansluiten op het lichaam. De gordelspanners corrigeren geen verkeerde zitposities of verkeerd vastgemaakte veiligheidsgordels. De gordelspanners trekken de inzittenden van het voertuig niet terug naar de rugleuningen. Als de veiligheidsgordel tevens is voorzien van een gordelkrachtbegrenzer,

42Kinderen in het voertuig 39 verminderen bij activering de gordelbelasting op de inzittende van het voertuig. De gordelkrachtbegrenzers op de voorstoelen zijn afgestemd op de frontairbags, die een deel van de vertragingskrachten op zich nemen, waardoor de belasting over een groter oppervlak wordt verdeeld. De gordelspanners kunnen alleen worden geactiveerd Rbij ingeschakeld contact Rwanneer de veiligheidssystemen in werking zijn, zie waarschuwingslampje SRS (Y pagina 31) Rvoor elke driepuntsveiligheidsgordel voor wanneer de gesp van de gordel in het gordelslot vastzit. De gordelspanners voor de buitenste zitplaatsen achterin worden geactiveerd, ongeacht de vergrendelingsstatus van de veiligheidsgordels. Afhankelijk van het type en de ernst van het ongeval worden de gordelspanners geactiveerd R bij een frontale botsing of botsing van achteren, als het voertuig bij het begin van de botsing aanzienlijk in de lengterichting wordt afgeremd of versneld R bij een zijdelingse botsing, aan de zijkant tegenovergesteld aan de impact, als het voertuig aanzienlijk wordt afgeremd of versneld in de dwarsrichting. Wanneer de gordelspanners worden geactiveerd, hoort u een knal en kan er rook naar buiten komen. Behalve in zeldzame gevallen heeft de knal geen invloed op uw gehoor. De vrijkomende rook is over het algemeen niet schadelijk voor de gezondheid. Het SRS+-waarschuwingslampje gaat branden. G Gevaar voor letsel Als de gordelspanners zijn geactiveerd, beschikt u bij een volgend ongeval niet over een extra beschermende functie van de gordelspanners. Laat de geactiveerde gordelspanners daarom bij een gekwalificeerde werkplaats vervangen. Wanneer u de veiligheidsgordelspanners weggooit, dient u de veiligheidsvoorschriften in acht te nemen. U kunt de voorschriften bij elk Mercedes-Benz-servicecentrum inzien. Kinderen in de auto Kinderzitjes Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor letsel Om het risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel voor het kind bij een ongeval, remmanoeuvres of abrupte richtingveranderingen te verminderen: RAltijd kinderen kleiner dan 1,50 m vastzetten en jonger dan twaalf jaar in speciale kinderzitjes op een geschikte autostoel, omdat de veiligheidsgordels niet zijn ontworpen voor kindermaat. RZet geen kinderen kleiner dan 1,50 m en jonger dan twaalf jaar op de passagiersstoel voorin vast. Uitzondering: Het voertuig beschikt over automatische kinderzitjeherkenning op de bijrijdersstoel en het kind is vastgezet in een kinderzitje met automatische kinderzitjeherkenning. RAls u een naar voren gericht kinderzitje op de voorpassagiersstoel installeert, zorg er dan voor dat de voorpassagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren wordt gezet. R Vervoer kinderen niet op de schoot van inzittenden van een voertuig. Kinderen kunnen door de krachten die ontstaan ​​bij een ongeval, remmanoeuvres of abrupte richtingsveranderingen niet worden vastgezet, waardoor delen van het interieur worden geraakt en ernstig of zelfs dodelijk gewond raken. G Gevaar voor letsel Als het kinderzitje niet correct op een geschikte autostoel is geïnstalleerd, kan het zijn beschermende functie niet vervullen. Het kind kan veiligheid Z

4340 Kinderen in de voertuigveiligheid worden bij een ongeval, remmanoeuvres of abrupte richtingsveranderingen niet tegengehouden. Dit kan ernstige of zelfs dodelijke verwondingen veroorzaken. Houd bij het bevestigen van het kinderzitje rekening met de montage-instructies van de fabrikant en het gebruiksgebied. Installeer het kinderzitje bij voorkeur op de achterbank. Daar is het kind doorgaans beter beschermd. De volledige voetafdruk van het kinderzitje moet altijd op het zitvlak van de stoel rusten. Plaats daarom nooit voorwerpen zoals Kussen, onder het kinderzitje. Gebruik kinderzitjes alleen met de daarvoor bestemde originele hoes. Vervang beschadigde hoezen uitsluitend door originele hoezen. Wij adviseren het gebruik van de voor Mercedes-Benz aanbevolen kinderzitjes. Auto's met doorlading in de rugleuning van de achterbank: Installeer geen naar achteren gericht kinderzitje op de middelste zitplaats achterin. Als u een kind meeneemt in de auto, zet het dan vast met een voor Mercedes-Benz voertuigen aanbevolen kinderzitje dat geschikt is voor de leeftijd, het gewicht en de grootte. Gebruik dit bij voorkeur op een geschikte achterbank. Maak de veiligheidsgordel van het kind altijd vast het rijden. Mercedes-Benz adviseert u de op (Y pagina 50) genoemde kinderzitjes te gebruiken. Meer informatie over het juiste kinderzitje kunt u bij elke Mercedes-Benz servicewerkplaats verkrijgen. i Voor het reinigen van kinderzitjes kunt u het beste Mercedes-Benz onderhoudsproducten gebruiken, informatie kunt u krijgen bij elke Mercedes-Benz servicewerkplaats. G Gevaar voor letsel Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter, ook al zijn ze vastgezet met een kinderzitje. Kinderen kunnen zich verwonden aan onderdelen van het voertuig. U kunt ook ernstig of zelfs dodelijk gewond raken door langdurige blootstelling aan hoge temperaturen of kou. Stel het kinderzitje niet bloot aan direct zonlicht. Delen van het kinderzitje kunnen heet worden en het kind kan zich verbranden. Als kinderen de deur openen, kunnen zij zichzelf en anderen verwonden. U kunt uitstappen en uzelf verwonden of gewond raken door achteropkomend verkeer. G Gevaar voor letsel Niet-vastgezette of verkeerd geplaatste bagage verhoogt het risico op letsel voor het kind en alle andere passagiers bij een ongeval RRemmanoeuvres Abrupte richtingsveranderingen Vervoer geen zware en harde voorwerpen onbeveiligd in het interieur van de auto. Meer informatie vindt u in de index onder laadrichtlijnen. Kinderzitje op de bijrijdersstoel Waarschuwingsbord op de zonneklep bijrijder

44Kinderen in de auto 41 Waarschuwingssymbool voor een naar achteren gericht kinderzitje G Gevaar voor letsel Als de bijrijdersairbag niet is uitgeschakeld, R kan het kind dat in een kinderzitje op de bijrijdersstoel is vastgezet ernstig of zelfs dodelijk gewond raken doordat de passagiersairbag voorin wordt geactiveerd. Vooral als deze zich op het moment van activering in de buurt van de passagiersairbag bevindt. Zet een kind nooit in een naar achteren gericht kinderzitje op de passagiersstoel voorin. Bevestig een naar achteren gericht kinderzitje alleen op een geschikte achterbank. R Zet de voorpassagiersstoel altijd in de achterste stand wanneer u een kind op de voorpassagiersstoel vastzet in een naar voren gericht kinderzitje. De voorpassagiersairbag is niet uitgeschakeld Rin-voertuigen zonder automatische kinderzitjeherkenning op de voorpassagiersstoel Rin-voertuigen met automatische kinderzitjeherkenning op de voorpassagiersstoel wanneer er geen speciaal kinderzitje met automatische kinderzitjeherkenning op de voorpassagiersstoel is geïnstalleerd Rin voertuigen met automatische kinderzitjeherkenning op de voorpassagiersstoel wanneer het PASSENGER AIRBAG OFF-indicatielampje 4 niet brandt. Om dit duidelijk te maken, is op de cockpit en aan beide zijden van de zonneklep aan de passagierszijde een overeenkomstig waarschuwingsbericht aangebracht. Informatie over aanbevolen kinderzitjes kunt u bij elk Mercedes-Benz servicecentrum verkrijgen. Automatische kinderzitjeherkenning op de bijrijdersstoel Als uw auto niet beschikt over automatische kinderzitjeherkenning 3 op de bijrijdersstoel, herkent u dit aan een speciale sticker. De sticker is aan de zijkant van de cockpit aan de passagierszijde geplakt. Wanneer u de passagiersdeur opent, is de sticker zichtbaar. Veiligheid 3 Voertuigen zonder automatische kinderzitjeherkenning op de bijrijdersstoel: Als u de sleutel in het contactslot naar stand 2 draait, gaat het controlelampje PASSENGER AIRBAG OFF-4 kort branden, maar heeft geen functie. Het duidt niet op de automatische kinderzitjeherkenning op de bijrijdersstoel. Z

4542 Kinderen in de auto Veiligheid Het automatische kinderzitjeherkenningssensorsysteem op de bijrijdersstoel herkent of er een speciaal Mercedes-Benz kinderzitje met automatische kinderzitjeherkenning is geïnstalleerd. In dit geval gaat het controlelampje PASSENGER AIRBAG OFF 4 branden. De passagiersairbag voorin is uitgeschakeld. G Gevaar voor letsel Als het controlelampje PASSENGER AIRBAG OFF 4 niet gaat branden als het kinderzitje is geïnstalleerd, is de passagiersairbag voorin niet uitgeschakeld. Als de passagiersairbag voorin wordt geactiveerd, kan het kind ernstig of zelfs dodelijk gewond raken. Doe het volgende: RGebruik geen naar achteren gerichte kinderzitjes op de passagiersstoel voorin. Monteer een naar achteren gericht kinderzitje op een geschikte achterbank. of RGebruik alleen een naar voren gericht kinderzitje op de passagiersstoel voorin. Zet hiervoor de passagiersstoel in de achterste stand. RLaat de automatische kinderzitjeherkenning bij een gekwalificeerde werkplaats controleren. Om de automatische kinderzitjeherkenning correct te laten functioneren/communiceren, mag u nooit voorwerpen, zoals voorwerpen, op de passagiersstoel voorin plaatsen. B. Plaats een kussen onder het kinderzitje. De volledige voetafdruk van het kinderzitje moet op de stoel van de voertuigstoel rusten. Een verkeerd geïnstalleerd kinderzitje biedt bij een ongeval mogelijk niet de beoogde bescherming en kan tot verwondingen leiden. i Als de bijrijdersairbag door de automatische kinderzitjeherkenning wordt uitgeschakeld, blijven aan de bijrijderszijde het volgende actief: Verrijdt de zijbag/hoofd-thorax-zijbag Verrijd de windowbag Verrijd de gordelspanner G Gevaar voor letsel Plaats geen elektronische apparaten op de voorpassagiersstoel, zoals Ingeschakelde notebooks RMobiele telefoons RCards met transponders, b.v. Skipassen of toegangsrechten. Signalen van elektronische apparaten kunnen storingen veroorzaken in het sensorsysteem voor automatische kinderzitjeherkenning. Hierdoor kan het systeem defect raken. Dit betekent dat het controlelampje PASSENGER AIRBAG OFF 4 kan gaan branden zonder dat er een kinderzitje met automatische kinderzitjeherkenning is geïnstalleerd. Dit betekent dat de passagiersairbag voorin bij een ongeval niet wordt geactiveerd. Het kan ook zijn dat het SRS-waarschuwingslampje + gaat branden en/of het PASSENGER AIRBAG OFF-indicatielampje 4 niet kort gaat branden als u de sleutel in het contactslot naar stand 2 draait. ISOFIX-kinderzitjebevestiging achterin ISOFIX is een gestandaardiseerd bevestigingssysteem voor speciale kinderzitjes op de achterbank. De montagebeugels voor twee ISOFIX-kinderzitjes worden links en rechts van de achterbank gemonteerd.

46Kinderen in de auto 43 G Gevaar voor letsel Een kinderzitje dat met de ISOFIX-kinderzitjebevestiging is bevestigd, biedt onvoldoende bescherming voor kinderen die meer dan 22 kg wegen. Zet daarom kinderen tot een lichaamsgewicht van 22 kg alleen vast in een kinderzitje dat is beveiligd met de ISO-FIX-kinderzitjebevestiging. Als het kind meer dan 22 kg weegt, moet u het kinderzitje vastzetten met een driepuntsgordel. G Gevaar voor letsel Als het kinderzitje niet correct op een geschikte autostoel is geïnstalleerd, kan het zijn beschermende functie niet vervullen. Het kind kan dan niet worden tegengehouden bij een ongeval, remmanoeuvres of abrupte richtingveranderingen. Dit kan ernstige of zelfs dodelijke verwondingen veroorzaken. Houd bij het bevestigen van het kinderzitje rekening met de montage-instructies van de fabrikant en het gebruiksgebied. Gebruik om veiligheidsredenen alleen kinderzitjes met ISOFIX-kinderzitjebevestigingen op de achterbank. Wij adviseren het gebruik van de voor Mercedes-Benz aanbevolen ISOFIX-kinderveiligheidssystemen. Een onjuist geïnstalleerd kinderzitje kan losraken en het kind of andere inzittenden van het voertuig ernstig of zelfs dodelijk verwonden. Controleer daarom, nadat u het kinderzitje hebt geïnstalleerd, of het kinderzitje correct in de bevestigingsbeugel aan de linkerkant is vergrendeld en gelijk. G Gevaar voor letsel Houd er rekening mee dat kinderzitjes of het bevestigingssysteem daarvan, die bij een ongeval beschadigd of onder spanning komen te staan, mogelijk hun beschermende functie niet meer kunnen vervullen. Als gevolg hiervan kan het kind dat erin is vastgezet ernstig of zelfs dodelijk gewond raken bij een ongeval, remmanoeuvres of abrupte veranderingen van richting. Laat kinderzitjes en hun bevestigingen die bij een ongeval beschadigd zijn of gebruikt zijn, onmiddellijk bij een gekwalificeerde werkplaats controleren.! Let er bij het installeren van het kinderzitje op dat de veiligheidsgordel van de middelste zitplaats niet bekneld raakt. Anders kan de veiligheidsgordel beschadigd raken. : Montagebeugel X Installeer het ISOFIX-kinderzitje. Wanneer u het ISOFIX-kinderzitje installeert, dient u de installatie-instructies van de fabrikant te volgen. Top Tether G Gevaar voor letsel Zorg ervoor dat de rugleuning van de achterbank volledig is vergrendeld. Wanneer de rode slotindicatoren links en rechts niet meer zichtbaar zijn, zijn de rugleuningen van de achterbank vergrendeld. Als de rugleuningen van de achterbank niet zijn vergrendeld, kunnen de inzittenden bij een ongeval gewond raken, bijvoorbeeld door een ongeval. doordat voorwerpen uit het ruim naar voren worden geslingerd. Top Tether maakt een extra verbinding mogelijk tussen het met ISOFIX bevestigde kinderzitje en de Z-veiligheid op de achterbank

4744 kinderen in de veiligheidsstoel van het voertuig. Dit kan het risico op letsel verder verminderen. De Top Tether-ankers zijn aan de achterkant van de rugleuningen van de achterbank bevestigd. X De rugleuning van de achterbank; zwaai terug totdat deze op zijn plaats klikt. De rode slotindicator is niet meer zichtbaar. X Duw indien nodig de hoofdsteun : weer iets naar beneden (Y pagina 73). Zorg ervoor dat de Top Tether-riem B niet wordt aangetast. X Installeer het ISOFIX-kinderzitje met toptether. Zorg ervoor dat u de montage-instructies van de fabrikant volgt. Zorg ervoor dat de Top Tether-riem B strak zit. X Duw de hoofdsteun : omhoog. X De rugleuning van de achterbank; ontgrendelen en naar voren zwaaien. X Leid de Top Tether-riem B onder de hoofdsteun: tussen de twee hoofdsteunstangen. X De Top Tether-haak A van de Top Tether-riem B in de Top Tether-verankering? bijvoegen. Zorg ervoor dat de Top Tether-haak A zich in de Top Tether-verankering bevindt, zoals afgebeeld? is in de Top Tether-gordel B gehaakt en is niet gedraaid R Bij voertuigen met een bagageruimteafdekking, de Top Tether-gordel B, met geïnstalleerde bagageruimteafdekking =, tussen de rugleuning van de achterbank; en de bagageruimteafdekking = loopt.

48Kinderen in de auto 45 Problemen met de kinderzitjedetectie Probleem Het indicatielampje PASSENGER AIRBAG OFF 4 op de middenconsole brandt. Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen Op de bijrijdersstoel is een speciaal Mercedes-Benz kinderzitje met automatische kinderzitjeherkenning gemonteerd. De passagiersairbag wordt daarom naar wens uitgeschakeld. G Gevaar voor letsel Er is geen kinderzitje op de passagiersstoel voorin geïnstalleerd. De automatische kinderzitjeherkenning is defect. Het kan ook zijn dat het SRS+ waarschuwingslampje gaat branden en/of het PASSENGER AIRBAG OFF 4 indicatielampje niet kort gaat branden als u het contact aanzet. X Verwijder elektronische apparaten van de passagiersstoel, b.v. B. RNotebook RMobiele telefoon RCards met transponders, zoals skipassen of toegangsrechten Als het controlelampje PASSENGER AIRBAG OFF 4 nog steeds brandt: X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Veiligheid Geïntegreerd kinderzitje Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor letsel Om het risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel voor het kind bij een ongeval, remmanoeuvres of abrupte richtingsveranderingen te verminderen: RBreng geen wijzigingen aan het geïntegreerde kinderzitje aan. RAls het kinderzitje bezet is, rijd dan alleen met de hoofdsteun correct afgesteld, zodat het achterhoofd op ooghoogte wordt ondersteund door het centrale gedeelte van de hoofdsteun. RVervang een geïntegreerd kinderzitje dat beschadigd is of intensief gebruikt is bij een ongeval. RHoud er rekening mee dat kinderen die minder dan 12,5 kg wegen een ander kinderzitje nodig hebben. Informatie over andere kinderzitjes kunt u bij elk Mercedes-Benz servicepunt verkrijgen. RDe rugleuning van de achterbank van het voertuig moet voldoende vergrendeld zijn. De kinderzitjes zijn rechts en links in de achterbank geïntegreerd. Ze voldoen aan de wettelijke voorschriften ECE R. Mercedes-Benz adviseert het geïntegreerde kinderzitje voor kinderen van ongeveer twee tot twaalf jaar of met een lichaamsgewicht van 12,5 tot 36 kg. Voor kinderen van ongeveer twee tot zes jaar of met een lichaamsgewicht van ongeveer 12,5 tot 22 kg hebben ze absoluut een extra IKS-vangtafel nodig die is goedgekeurd voor het geïntegreerde kinderzitje (Y pagina 46). Z

4946 Kinderen in de auto Veiligheid Kinderzitje uitklappen X Druk op de ontgrendelingshendel :. Het geïntegreerde kinderzitje klapt omhoog. X Duw het geïntegreerde kinderzitje zo ver mogelijk naar achteren totdat het op zijn plaats klikt. Kinderveiligheidsgordels G Gevaar voor letsel Om het risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel voor het kind bij een ongeval, remmanoeuvres of abrupte richtingsveranderingen te verminderen: RHet schouderbandgedeelte van de veiligheidsgordel moet ongeveer over het midden van de schouder, nooit over de nek van het kind, en moet stevig tegen het bovenlichaam liggen. Het heupgordelgedeelte van de veiligheidsgordel moet over het bekken lopen, niet over de buik, en moet altijd goed aansluiten. Span de band indien nodig aan. Zet slechts één kind tegelijk in het kinderzitje vast. RDe veiligheidsgordel moet door de haak worden gevoerd. Zorg ervoor dat de band niet bekneld raakt, gedraaid is of over scherpe randen schuurt. X Trek de veiligheidsgordel soepel uit de gordeloprolautomaat. X Haal de veiligheidsgordel door de haak aan de onderkant van het bekkengebied leiding. X Klik de tong van de riemgesp in de riemgesp. X Zorg ervoor dat de Rim Rim bekkenband voor de heupbeenderen zo diep mogelijk is. Het velggedeelte van het bekken wordt gespannen door de veiligheidsgordel voor de borst omhoog te leggen en draait over het midden van de schouder en niet om de nek en niet om de nek of nek loopt onder de arm door. X Verstel indien nodig de hoofdsteun (Y pagina 73). Kinderzitje inklappen X Druk op de ontgrendelingshendel :. X Duw het geïntegreerde kinderzitje terug in de stoel totdat het op zijn plaats klikt. Vangtafel voor het geïntegreerde kinderzitje Belangrijke veiligheidsinstructies Voor kinderen van ongeveer twee tot zes jaar of een lichaamsgewicht van ongeveer 12,5 tot 22 kg heeft u een extra IKS vangtafel nodig die is goedgekeurd voor het geïntegreerde kinderzitje. De goedgekeurde IKS-veiligheidsvanger met ECE-goedkeuringsnummer kunt u onder bestelnummer B bij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats verkrijgen. U mag het geïntegreerde kinderzitje met IKS-veiligheidsvanger niet als directe verbinding gebruiken.

50Kinderen in het voertuig 47 gebruiken het product in een babyzitje dat is goedgekeurd voor een lichaamsgewicht tot 10 kg. G Gevaar voor letsel Als de IKS-veiligheidsvanger niet correct op het geïntegreerde kinderzitje wordt geïnstalleerd en gebruikt, kan deze niet het beoogde beschermingspotentieel bieden. Dit betekent dat het kind bij een ongeval, remmanoeuvres of abrupte richtingsveranderingen niet kan worden vastgehouden en ernstig of zelfs dodelijk gewond kan raken. Let daarom bij het bevestigen van de IKS-veiligheidstafel op de volgende beschrijving. De IKS opvangtafel is alleen geschikt in combinatie met het uitgeklapte geïntegreerde kinderzitje. Gebruik op de achterbank uitsluitend de voor Mercedes-Benz aanbevolen IKS-veiligheidsvangtafel. Een verkeerd geïnstalleerde IKS-veiligheidstafel kan losraken en het kind of andere inzittenden van het voertuig ernstig of zelfs dodelijk verwonden. Zorg er na het installeren van de IKS-veiligheidstafel voor dat deze goed vastzit. G Gevaar voor letsel Er mogen geen wijzigingen worden aangebracht aan de IKS-veiligheidsvanger, het geïntegreerde kinderzitje of de veiligheidsgordels. De IKS vangtafel mag niet zonder deksel gebruikt worden. De hoes mag niet van de IKS vangtafel worden verwijderd of worden geruild voor een hoes van een andere fabrikant. Anders vervalt de officiële goedkeuring en kan de beschermende functie beperkt worden. Stel de IKS opvangtafel niet bloot aan onnodige hitte of direct zonlicht. Afzonderlijke delen van de IKS opvangtafel kunnen heet worden en het kind kan zich aan de hete delen verbranden. Om ongevallen tijdens remmanoeuvres of abrupte richtingsveranderingen te verminderen: RLet bij het monteren van de IKS-veiligheidstafel op de volgende beschrijving. RWijzig de IKS-vangtabel niet. RAls het kinderzitje bezet is, rijd dan alleen met de hoofdsteun correct afgesteld, zodat de achterkant van het hoofd wordt ondersteund door het centrale gedeelte van de hoofdsteun op ooghoogte. VERNIEUW een IKS-veiligheidsvanger die beschadigd is of zwaar gebruikt is bij een ongeval. RHoud er rekening mee dat kinderen jonger dan twee jaar of kinderen die minder dan 12,5 kg wegen een ander kinderzitje nodig hebben. Informatie over andere kinderzitjes kunt u bij elk Mercedes-Benz servicepunt verkrijgen.! Zorg ervoor dat de IKS vangtafel niet bekneld raakt of beschadigd raakt, bijvoorbeeld tijdens het zagen R Sluit de deuren Stel de stoel af R Berg de IKS opvangtafel op of vervoer zware voorwerpen. Veiligheid G Gevaar voor letsel Om het risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel voor het kind bij een Z te verminderen

5148 Kinderen in het voertuig Veiligheid IKS-veiligheidstafel monteren X Klap het geïntegreerde kinderzitje B uit (Y pagina 45). X Plaats het kind op het geïntegreerde kinderzitje B. X Klap de twee voeten A en C naar beneden. X De IKS-vangtafel; plaats het over het geïntegreerde kinderzitje B. G Gevaar voor letsel Het is van essentieel belang dat u zich houdt aan het hieronder beschreven gordeltraject. De veiligheidsgordel is niet gedraaid. Anders kan het kind bij een ongeval, remmanoeuvres of abrupte richtingsveranderingen niet worden vastgehouden en kan het ernstig of zelfs dodelijk gewond raken. Opbergen van de IKS vangtafel G Gevaar voor letsel De IKS vangtafel moet deugdelijk in het voertuig zijn vastgezet of veilig in de bagageruimte zijn opgeborgen. Anders kan het losraken bij een ongeval, remmanoeuvres of abrupte veranderingen van richting en de inzittenden van het voertuig verwonden of schade aan het voertuig veroorzaken. X Vouw de twee voeten A en C in. X Trek de veiligheidsgordel soepel uit de gordeloprolautomaat. X De veiligheidsgordel door het haakje aan de onderkant? leiding. X Haak het onderste en bovenste gordeldeel in het linker gordelgeleidingspunt =. X Leid de twee riemdelen naar het rechter riemgeleidingspunt = en haak ze daar vast. X Klik de tong van de riemgesp in de riemgesp. X De IKS-vangtafel; duw hem dicht bij het lichaam van het kind. X Trek de twee riemdelen strak. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel niet gedraaid is. X Hoofdsteun instellen: (Y pagina 73).

52Kinderen in de auto 49 Geschikte plaatsing van de kinderzitjes Gewichtsgroepen en leeftijdsinformatie Kinderzitje op de bijrijdersstoel Kinderzitje op de achterbank links en rechts Kinderzitje op de middelste zitplaats achter Groep 0: tot 10 kg tot ongeveer 9 maanden Voertuigen met automatische kinderzitjeherkenning op de bijrijdersstoel: conform Aanbeveling 4 Universal of conform de Universal-aanbeveling of conform de Groep 0+ aanbeveling: tot 13 kg tot ongeveer 18 maanden Voertuigen met automatische kinderzitjeherkenning op de bijrijdersstoel: conform Aanbeveling 4 Universal of conform de Universal-aanbeveling of conform de aanbeveling Veiligheid Gewichtsgroepen en leeftijdsinformatie Kinderbeveiligingssysteem op de bijrijdersstoel Kinderveiligheid Beveiligingssysteem op de linker- en rechterachterbank Kinderbeveiligingssysteem op de middelste zitplaats achterin Groep I: 9 tot 18 kg ca. 8 maanden tot 4 jaar Universeel 5 of volgens de Universal-aanbeveling of volgens de Universal-aanbeveling of volgens de aanbeveling Groep II/III: 15 tot 36 kg ca. 3, 5 tot 12 jaar Universeel 5 of zoals aanbevolen Universeel of zoals aanbevolen Universeel of zoals aanbevolen Kinderbeveiligingssystemen in de categorie Universeel zijn gemarkeerd met een oranje goedkeuringslabel. Goedkeuringslabel op het kinderzitje (voorbeeld) 4 Gebruik alleen kinderzitjes met automatische kinderzitjeherkenning. 5 Zet de passagiersstoel in de achterste en hoogste stand. Z

5350 kinderen in het voertuig Aanbevolen kinderzitjes Veiligheid Gewichtsgroepen en leeftijdsinformatie Groep 0: tot 10 kg tot ongeveer 9 maanden Groep 0+: tot 13 kg tot ongeveer 18 maanden Fabrikant Britax Römer Britax Römer Type BABY SAFE PLUS 6 BABY SAFE PLUS 6 Goedkeuringsnummer E E E E Bestelnummer A A Automatische kinderzitjeherkenning ja Type BABY SAFE ISOFIX PLUS BABY SAFE ISOFIX PLUS Goedkeuringsnummer E E ja E E Bestelnummer B B Automatische kinderzitjeherkenning nee 7 nee 7 Gewichtsgroepen en leeftijdsinformatie Groep I: 9 t/m Gewicht ca. 18 kg ca. 8 maanden tot 4 jaar Groep II/III: 15 tot 36 kg ca. 3,5 tot 12 jaar Fabrikant Britax Römer Britax Römer Type DUO PLUS 8 KID 8 Goedkeuringsnummer E E E E Bestelnummer A A Automatische kinderzitjeherkenning ja ja 6 Plaats de voorpassagiersstoel in de achterste en hoogste stand. 7 Het kinderzitje mag alleen op de linker- of rechterachterbank worden gemonteerd. 8 Zet de passagiersstoel in de achterste en hoogste stand.

54Kinderen in het voertuig 51 gewichtsgroepen en leeftijdsinformatie Groep I: 9 tot 18 kg ca. 8 maanden tot 4 jaar Groep II/III: 15 tot 36 kg ca. 3,5 tot 12 jaar Bestelnummer A A Automatische kinderzitjeherkenning Kindersloten Belangrijke veiligheid instructies nr. 9 nr. 9 Alleen 5-deursaandrijving: U kunt elk portier afzonderlijk beveiligen met behulp van de kindersloten op de achterportieren. Een beveiligde deur kan niet van binnenuit worden geopend. Wanneer de auto ontgrendeld is, kan de deur van buitenaf worden geopend. Veiligheid G Gevaar voor ongevallen en letsel Als er kinderen meereizen, activeer dan de kindersloten op de achterportieren en vergrendel de bedieningselementen voor de zijruiten achterin. Anders kunnen kinderen tijdens het rijden deuren of zijruiten openen en daardoor zichzelf en anderen verwonden. G Gevaar voor letsel Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter, ook al zijn ze vastgezet met een kinderzitje. Kinderen kunnen zich verwonden aan onderdelen van het voertuig. U kunt ook ernstig of zelfs dodelijk gewond raken door langdurige blootstelling aan hoge temperaturen of kou. Stel het kinderzitje niet bloot aan direct zonlicht. Delen van het kinderzitje kunnen heet worden en het kind kan zich verbranden. Als kinderen de deur openen, kunnen zij zichzelf en anderen verwonden. U kunt uitstappen en uzelf verwonden of gewond raken door achteropkomend verkeer. X Vastzetten: Beweeg de kinderveiligheidshendel naar beneden in de richting van de pijl ; druk op. X Controleer de functionaliteit van het kinderslot. X Ontgrendelen: Duw de kinderveiligheidshendel naar boven in de richting van pijl :. Kinderslot voor zijruiten achterin.Deze functie is alleen beschikbaar op het 5-deursmodel. Kinderslot voor achterportieren 9 Zet bij kinderzitjes zonder automatische kinderzitjeherkenning de passagiersstoel voorin in de achterste en hoogste stand. Z

5552 Rijveiligheidssystemen G Risico op ongevallen Het risico op ongevallen neemt toe, vooral als u te snel rijdt. Dit is vooral het geval bij het nemen van bochten, op natte of gladde wegen en bij te dichtbij rijden. De rijveiligheidssystemen die in dit hoofdstuk worden beschreven, kunnen dit risico niet verminderen of fysieke limieten overstijgen. Pas daarom uw rijstijl altijd aan de actuele weg- en weersomstandigheden aan. Houd voldoende veilige afstand tot andere weggebruikers en voorwerpen op de weg. Veiligheid i Gebruik bij winterse wegomstandigheden winterbanden (M+S-banden), indien nodig met sneeuwkettingen. Dit is de enige manier om de maximale effectiviteit van de rijveiligheidssystemen die in dit hoofdstuk worden beschreven te bereiken. X Vergrendelen of ontgrendelen: Druk op de schakelaar :. De schakelaar: schakelt in of gaat uit. Wanneer de schakelaar is ingeschakeld, wordt de bediening van de zijruiten achterin geblokkeerd. Bediening is dan alleen mogelijk met de schakelaars op het bestuurdersportier. Rijveiligheidssystemen Overzicht rijveiligheidssystemen In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende rijveiligheidssystemen: RABS (antiblokkeerremsysteem) RBAS (remassistentiesysteem) RAdaptief remlicht RESP (elektronisch stabiliteitsprogramma) Rstuurassistent STEER CONTROL Belangrijk veiligheidsinstructies ABS (antiblokkeerremsysteem) Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen Niet trappen Trap meerdere keren snel achter elkaar op het rempedaal (pompen). Het pompen van het rempedaal vermindert de remwerking. Het kan gebeuren dat u niet op tijd stopt en een ongeval veroorzaakt. Druk de rem stevig en gelijkmatig in. ABS regelt de remdruk zodat de wielen niet blokkeren tijdens het remmen. Hierdoor blijft het vermogen van uw voertuig om te sturen tijdens het remmen behouden. ABS werkt ongeacht de wegomstandigheden vanaf een snelheid van ongeveer 8 km/u. Op gladde wegen regelt ABS al als je maar licht remt. Remmen Als ABS het remmen regelt, voelt u een trilling op het rempedaal. X Als ABS controlerend is: Blijf het rempedaal stevig intrappen totdat de remsituatie voorbij is. X Noodstop: Trap het rempedaal met volle kracht in. G Gevaar voor ongevallen Als het ABS defect is, kunnen de wielen blokkeren tijdens het remmen. Dit betekent dat het stuurvermogen van het voertuig tijdens het remmen afneemt.

56De rijveiligheidssystemen 53 zijn beperkt en de remweg kan worden verlengd. Als ABS vanwege een storing wordt uitgeschakeld, worden BAS en ESP ook uitgeschakeld. In bepaalde rijsituaties is het risico dat uw auto gaat slippen groter. Pas uw rijstijl altijd aan de huidige weg- en weersomstandigheden aan. Het pulserende rempedaal kan een indicatie zijn van gevaarlijke wegomstandigheden en een herinnering om voorzichtig te rijden. BAS (Brake Assist System) BAS werkt in noodremsituaties. Als je snel remt, verhoogt BAS automatisch de remdruk en kan zo de remweg verkorten. X Trap het rempedaal stevig in totdat de noodremsituatie voorbij is. ABS voorkomt dat de wielen blokkeren. Als u het rempedaal loslaat, werkt de rem weer zoals gewoonlijk. BAS is uitgeschakeld. G Gevaar voor ongevallen Als het BAS defect is, blijft het remsysteem met volledige rembekrachtiger beschikbaar. Bij noodremsituaties wordt de remkracht echter niet automatisch vergroot en kan de remweg langer zijn. Adaptief remlicht i Het adaptieve remlicht is alleen voor bepaalde landen verkrijgbaar. Als u harder remt dan een snelheid van 50 km/u of wordt ondersteund door BAS, knipperen de remlichten snel achter elkaar. Hierdoor krijgt achteropkomend verkeer een bijzonder opvallende waarschuwing. Als u vanaf een snelheid van meer dan 70 km/u tot stilstand remt, gaan de alarmknipperlichten automatisch aan als het voertuig stilstaat. Wanneer u remt, gaan de remlichten weer permanent branden en de alarmknipperlichten schakelen automatisch uit als u sneller dan 10 km/u rijdt. U kunt de alarmknipperlichten ook uitschakelen met de knop voor de alarmknipperlichten (Y pagina 83). ESP (Electronic Stability Program) ESP bewaakt de rijstabiliteit en tractie. Tractie is de overdracht van kracht tussen de banden en de weg. Als ESP detecteert dat het voertuig afwijkt van de door de bestuurder gewenste rijrichting, worden individuele of meerdere wielen gericht afgeremd om het voertuig te stabiliseren. Daarnaast wordt indien nodig automatisch het motorvermogen aangepast om het voertuig binnen de fysieke grenzen op de gewenste koers te houden. grenzen. ESP ondersteunt u bij het wegrijden op natte of gladde wegen. ESP kan het voertuig ook stabiliseren tijdens het remmen. Wanneer ESP ingrijpt, knippert waarschuwingslampje d in het instrumentenpaneel. G Gevaar voor ongevallen Als het waarschuwingslampje d in het instrumentenpaneel knippert, ga dan als volgt te werk: RDruk bij het wegrijden het gaspedaal slechts zo ver in als nodig is. Pas uw rijstijl aan de huidige weg- en weersomstandigheden aan. Anders kan het voertuig gaan slippen. Als u te snel rijdt, kan ESP het risico op een ongeval niet verminderen. ESP kan fysieke limieten niet negeren. Beveiliging Z

5754 antidiefstalapparaten Veiligheid! Schakel het contact uit wanneer Rde parkeerrem wordt gecontroleerd op een remmentestapparaat Rhet voertuig wordt gesleept met opgeheven achteras. Actieve remingreep via ESP kan anders het remsysteem op de vooras vernielen. i Gebruik alleen wielen met de aanbevolen bandenmaten. Dit is de enige manier waarop ESP goed werkt. STEER CONTROL stuurassistent De stuurassistent STEER CONTROL helpt u in de goede richting te sturen en het voertuig te stabiliseren door kracht uit te oefenen die voelbaar is op het stuur. Dit stuuradvies krijgt u vooral als de twee rechter- of linkerwielen zich tijdens het remmen op natte of gladde wegen bevinden en het voertuig begint te slippen. U heeft te allen tijde controle over de besturing. G Gevaar voor ongevallen Als het ESP defect is, krijgt u geen stuuradvies van de stuurassistent STEER CONTROL. De besturing blijft werken met servo-ondersteuning. Antidiefstalsystemen Startonderbreker De startonderbreker voorkomt dat uw auto wordt gestart zonder de juiste sleutel. X Inschakelen: Haal de sleutel uit het contactslot. X Uitschakelen: Zet het contact aan. i Als u de motor start, is de startonderbreker altijd uitgeschakeld. EDW (inbraak-diefstal alarmsysteem) Wanneer het alarmsysteem is ingeschakeld, wordt er een visueel en akoestisch alarm geactiveerd door het openen van de deur R van het voertuig met de noodsleutel R de achterklep R de motorkap. Het alarm gaat niet af, zelfs niet als u de alarmtrigger activeert, b.v. Sluit bijvoorbeeld een geopende deur onmiddellijk weer. X Inschakelen: Vergrendel de auto met de sleutel. Het indicatielampje: knippert. Het waarschuwingssysteem wordt na ongeveer 15 seconden ingeschakeld. X Uitzetten: Ontgrendel de auto met de sleutel. X Alarm beëindigen: Steek de sleutel in het contactslot. Het alarm gaat af. of X Druk op de toets % of & op de toets. Het alarm gaat af.

58Diefstalbeveiliging 55 Aanhangwagenbeveiliging en interieurbeveiliging Wanneer de aanhangwagenbeveiliging en interieurbeveiliging zijn ingeschakeld, wordt er een optisch en akoestisch alarm geactiveerd. Dit is het geval als er sprake is van pure beweging in het interieur van het voertuig, b.v. B. iemand in het interieur van het voertuig reikt en de helling van het voertuig verandert, b.v. het voertuig wordt aan één kant opgetild. Trekbeveiliging en interieurbeveiliging inschakelen: Hang bijvoorbeeld mascottes aan de binnenspiegel of aan de handgrepen op het dak. Hiermee kunt u een vals alarm voorkomen. X Vergrendel de auto met de sleutel. De afsleepbeveiliging en de interieurbeveiliging worden na ongeveer 30 seconden ingeschakeld. Trekbeveiliging en interieurbeveiliging uitschakelen: X Ontgrendel de auto met de sleutel. De afsleepbeveiliging en de interieurbeveiliging schakelen automatisch uit. Om vals alarm te voorkomen, schakelt u de sleepbeveiliging en de interieurbeveiliging uit wanneer u uw voertuig vervoert of sleept, bijvoorbeeld als u een auto vervoert of sleept. B. parkeren op een veerboot of een autotransporter op bewegend terrein, b.v. B. Garages met meerdere verdiepingen Rlock en mensen of dieren blijven in het voertuig Rlock en de zijramen blijven open Rlock en het panoramische lamellenschuifdak blijft open. Trekhaakbeveiliging en interieurbeveiliging deactiveren: X Haal de sleutel uit het contactslot. X Druk op de knop :. Het indicatielampje; knippert kort. X Vergrendel de auto met de sleutel. De afsleepbeveiliging en de interieurbeveiliging blijven uitgeschakeld totdat het voertuig weer wordt ontgrendeld, het portier wordt geopend en weer gesloten en het voertuig weer wordt vergrendeld. Beveiliging Z

5956

6057 Voertuiguitrusting Sleutels Deuren Laadruimte Zijruiten Schuifdak Openen en sluiten

6158 Sleutels Voertuiguitrusting Openen en sluiten i Deze gebruiksaanwijzing beschrijft alle modellen, standaard- en optionele uitrustingen van uw voertuig die beschikbaar waren op het moment dat deze handleiding ter perse ging. Landspecifieke afwijkingen zijn mogelijk. Houd er rekening mee dat uw voertuig mogelijk niet met alle beschreven functies is uitgerust. Dit geldt ook voor veiligheidsrelevante systemen en functies. Sleutel Sleutelfuncties Centraal vergrendelen en ontgrendelen De sleutel vergrendelt en ontgrendelt centraal Rde deuren Rde achterklep Rde tankvulklep G Ongevallenrisico Als u kinderen zonder toezicht in de auto achterlaat, kunnen zij een gesloten portier van binnenuit openen RStart de auto met de sleutel links in het voertuig RDe parkeerrem lost op. Dit kan uzelf en andere mensen in gevaar brengen. Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter. Neem de sleutel mee, ook als u de auto maar even verlaat. : & voertuig vergrendelen; % Auto ontgrendelen Bij het ontgrendelen knipperen de controlelampjes één keer, bij het vergrendelen drie keer. X Centraal ontgrendelen: Druk op de %-knop. Als u de auto niet binnen ongeveer 40 seconden na het ontgrendelen opent, wordt de auto opnieuw vergrendeld en wordt het antidiefstalsysteem opnieuw geactiveerd. X Centrale vergrendeling: Druk op de knop &. De instelling van het vergrendelingssysteem wijzigen U kunt de instelling van het vergrendelingssysteem zo wijzigen dat bij het ontgrendelen alleen het bestuurdersportier en de tankvulklep worden ontgrendeld. Dit kan handig zijn als je veel alleen reist. X Instelling wijzigen: Houd de % en & knoppen tegelijkertijd ongeveer zes seconden ingedrukt totdat het batterij-indicatielampje (Y pagina 60) twee keer knippert.

62Sleutel 59 De sleutel werkt nu als volgt: X Bestuurdersportier ontgrendelen: Druk één keer op de %-knop. X Centraal ontgrendelen: Druk twee keer op de %-knop. X Centrale vergrendeling: Druk op de knop &. Fabrieksinstellingen herstellen X Houd de % en & knoppen tegelijkertijd ongeveer zes seconden ingedrukt totdat het batterij-indicatielampje twee keer knippert. Noodsleutel Algemene informatie Als de auto niet meer met de sleutel kan worden ontgrendeld, gebruik dan de noodsleutel. Als u het bestuurdersportier met de noodsleutel ontgrendelt en opent, wordt het inbraak- en diefstalalarmsysteem geactiveerd (Y pagina 54). U heeft verschillende mogelijkheden om het alarm te stoppen: X Druk op de knop % of & op de toets. of X Steek de sleutel in het contactslot. Als u de auto ontgrendelt met de noodsleutel, wordt de tankvulklep niet automatisch ontgrendeld. X Ontgrendel de tankvulklep: steek de sleutel in het contactslot. De noodsleutel verwijderen volledig uit de sleutel trekken. Sleutelbatterij Belangrijke veiligheidsinstructies Batterijen kunt u het beste laten vervangen door een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. G Gevaar voor vergiftiging Batterijen zijn giftig en bevatten bijtende stoffen. Houd batterijen daarom uit de buurt van kinderen. Als iemand een batterij heeft ingeslikt, breng deze dan onmiddellijk naar een arts. H Milieu-informatie Batterijen bevatten schadelijke stoffen. Het is bij wet verboden om ze samen met het huishoudelijk afval weg te gooien. Ze moeten apart worden ingezameld en op een milieuvriendelijke manier worden gerecycled. Gooi batterijen op een milieuvriendelijke manier weg. Breng lege accu’s naar een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. in een Mercedes - openen en sluiten Z

6360 sleutels bij een Benz-servicecentrum of bij een inzamelpunt voor gebruikte batterijen. Batterij controleren Openen en sluiten X Druk op de knop & of %. De batterij van de sleutel is in orde als het batterij-indicatielampje : kort brandt. Als het batterij-indicatielampje : tijdens de test niet kort oplicht, is de batterij van de sleutel leeg. X Batterij vervangen (Y pagina 60). i Als de batterij van de sleutel binnen het signaalbereik van de auto wordt getest, kunt u door op de knop & of % te drukken de auto dienovereenkomstig vergrendelen of ontgrendelen. Batterij vervangen U heeft een 3 V-knoopcel nodig, type CR X. Haal de noodsleutel uit de sleutel (Y pagina 59). X De noodsleutel; Druk in de opening van de sleutel in de richting van de pijl totdat het deksel van het batterijvak opengaat. Houd het deksel niet gesloten. X Verwijder het deksel : van het batterijcompartiment. X Tik met de sleutel tegen de handpalm totdat de batterij = uit de sleutel valt. X Plaats de nieuwe batterij met de pluspool naar boven gericht. Gebruik hiervoor een pluisvrije doek. X Zorg ervoor dat het oppervlak van de batterij vrij is van pluisjes, vet of andere verontreinigingen. X Plaats het deksel : van het batterijvak met de lipjes aan de voorkant eerst in de behuizing en druk het dicht. X Steek de noodsleutel in de sleutel. X Controleer de werking van alle sleutelknoppen op het voertuig.

64Portieren 61 Problemen met de sleutel Probleem U kunt de auto niet meer met de sleutel vergrendelen of ontgrendelen. U bent een sleutel kwijt. U bent de noodsleutel kwijt. De motor kan niet worden gestart met de sleutel. Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen De batterij van de sleutel is zwak of leeg. X Probeer opnieuw de auto te vergrendelen of ontgrendelen met de afstandsbedieningsfunctie van de sleutel. Om dit te doen, richt u de punt van de sleutel van dichtbij naar de handgreep van het bestuurdersportier en drukt u op de knop % of &. Als dit niet werkt: X Controleer de batterij van de sleutel en vervang deze indien nodig (Y pagina 60). X Ontgrendel de auto met de noodsleutel (Y pagina 62) of vergrendel de auto (Y pagina 63). De sleutel is kapot. X Ontgrendel de auto met de noodsleutel (Y pagina 62) of vergrendel de auto (Y pagina 63). X Sleutel bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren. X Laat de sleutel achter in een Mercedes-Benz servicecentrum. X Meld de schade onmiddellijk aan de autoverzekeringsmaatschappij. X Laat indien nodig het mechanische slot vervangen. X Meld de schade onmiddellijk aan de autoverzekeringsmaatschappij. X Laat indien nodig het mechanische slot vervangen. Het stuurslot is mechanisch gespannen. X Verwijder de sleutel en steek deze terug in het contactslot. Draai het stuur in beide richtingen. Portieren openen en sluiten Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen Als u kinderen zonder toezicht in de auto achterlaat, kunnen zij een gesloten deur van binnenuit openen. R Start de auto met een sleutel die nog in de auto zit. R Zet de parkeerrem los. Dit kan zichzelf en andere mensen in gevaar brengen. Laat kinderen niet zonder toezicht in het voertuig achter. Neem de sleutel mee, ook als u de auto maar even verlaat. Z

6562 Portieren Portieren van binnenuit ontgrendelen en openen Een gesloten deur kunt u ook van binnenuit openen. U kunt de achterportieren alleen van binnenuit openen als deze niet zijn beveiligd met het kinderslot 10 (Y pagina 51). Openen en sluiten X Op de portiergreep; trekken. Wanneer de deur op slot is, beweegt de vergrendelingspin: omhoog. De deur is ontgrendeld en kan worden geopend. Centraal van binnenuit vergrendelen en ontgrendelen U kunt de auto van binnenuit centraal vergrendelen of ontgrendelen. Dit kan handig zijn als u b.v. het passagiersportier van binnenuit wilt ontgrendelen of de auto wilt vergrendelen voordat u wegrijdt. De centrale vergrendelings- of ontgrendelingsknop vergrendelt of ontgrendelt de tankvulklep niet. i Als u de auto eerder met de sleutel hebt vergrendeld, kunt u deze niet centraal van binnenuit ontgrendelen. X Vergrendelen: Druk op de knop :. X Ontgrendelen: druk op de knop ; druk op. Automatische vergrendeling De auto wordt automatisch vergrendeld als het contact is ingeschakeld en de wielen draaien. U kunt uzelf dus uitsluiten als het voertuig wordt geduwd, gesleept of op een testbank staat. Via de boordcomputer (Y pagina 162) kunt u de automatische vergrendeling in- en uitschakelen. Bestuurdersportier ontgrendelen (noodsleutel) Als de auto niet meer met de sleutel kan worden ontgrendeld, gebruik dan de noodsleutel. Als u het bestuurdersportier met de noodsleutel ontgrendelt en opent, wordt het inbraak- en diefstalalarmsysteem geactiveerd (Y pagina 54). X Haal de noodsleutel uit de sleutel (Y pagina 59). X Steek de noodsleutel zo ver mogelijk in het slot van het bestuurdersportier. 10 Alleen op het 5-deursmodel.

66Laadruimte 63 X Trek snel aan de deurgreep. De borgpen beweegt omhoog. De deur is ontgrendeld. X Draai de noodsleutel terug en verwijder deze. X Trek opnieuw aan de deurgreep. X Steek de noodsleutel in de sleutel. Auto vergrendelen Inleiding Als de auto niet meer met de sleutel kan worden vergrendeld, kunt u deze als volgt vergrendelen. Als het centrale vergrendelingssysteem van de auto defect is, kunt u de achterklep niet vergrendelen. 5-deurs X Sluit het passagiersportier, het achterportier aan de passagierszijde en de achterklep. X Open het bestuurdersportier en het achterportier aan de bestuurderszijde. X Druk op de vergrendelknop op het bestuurdersportier (Y pagina 62). De borgpennen op het passagiersportier en de achterportieren bewegen naar beneden. X Druk indien nodig de borgpennen op het passagiersportier en de achterportieren met de hand naar beneden. X Sluit het bestuurdersportier van buitenaf. X Druk de vergrendelingspen van het bestuurdersportier via het geopende achterportier naar beneden. i Zorg ervoor dat u de sleutel bij u heeft en niet in de auto. X Sluit de achterdeur aan de bestuurderszijde. X Controleer of de deuren en de achterklep vergrendeld zijn. 3-deursmodel X Sluit het passagiersportier. X Open het bestuurdersportier en de achterklep. X Druk op de vergrendelknop op het bestuurdersportier (Y pagina 62). De borgpen van het passagiersportier beweegt naar beneden. X Indien nodig de borgpen met de hand naar beneden drukken. X Sluit het bestuurdersportier van buitenaf. X Druk de vergrendelingspen van het bestuurdersportier door de geopende achterklep naar beneden. i Zorg ervoor dat u de sleutel bij u heeft en niet in de auto. X Sluit de achterklep. X Controleer of de deuren en de achterklep vergrendeld zijn. Laadruimte Belangrijke veiligheidsinstructies Laat de sleutel niet in de bagageruimte achter. Anders zou je jezelf kunnen buitensluiten. G Vergiftigingsgevaar Als de motor draait en de achterklep open is, kunnen uitlaatgassen het interieur binnendringen. Dit kan ertoe leiden dat u uzelf vergiftigt. Zorg er daarom voor dat de openende en sluitende Z

6764 Zijruiten openen en sluiten De achterklep is altijd gesloten als de motor draait.! Bij het openen zwaait de achterklep omhoog en naar achteren. Zorg er daarom voor dat er voldoende ruimte boven en achter de achterklep is. i De openingsmaten van de achterklep vindt u in de technische gegevens (Y pagina 268). Openen en sluiten van buitenaf Openen X Druk op de %-knop op de sleutel. X Aan de handgreep: trekken. X Klap de achterklep omhoog. Sluiten G Gevaar voor letsel Zorg er bij het sluiten van de achterklep voor dat niemand bekneld raakt. X Trek de achterklep naar beneden met behulp van de verzonken handgreep :. X Druk de achterklep van buitenaf dicht. X Vergrendel indien nodig de auto met de knop & op de sleutel. Zijruiten Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor letsel Zorg er bij het openen van de zijruiten voor dat niemand bekneld raakt tussen de zijruit en het deurkozijn. Houd tijdens het openen geen enkel lichaamsdeel tegen de zijruit. Door de neerwaartse beweging van de zijruit kan deze naar binnen worden getrokken of bekneld raken tussen de zijruit en het deurkozijn. Bij gevaar laat u de knop los of trekt u de knop omhoog om de zijruit weer te sluiten. G Gevaar voor letsel Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor dat niemand bekneld raakt. Bij gevaar laat u de knop los of drukt u nogmaals op de knop om de zijruit weer te openen. G Gevaar voor letsel Als kinderen de zijruiten bedienen, kunnen zij zichzelf verwonden. Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto achter. Neem altijd de sleutel mee, ook als u de auto maar even verlaat.

68Zijruit 65 G Gevaar voor letsel Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter, ook al zijn ze vastgezet met een kinderzitje. De kinderen kunnen ernstig of zelfs dodelijk gewond raken als ze het voertuig delen, en ze kunnen ernstig of zelfs dodelijk gewond raken door langdurige blootstelling aan hoge hitte of kou. Wanneer kinderen een deur openen, kunnen zij andere mensen ernstig of zelfs dodelijk verwonden, uitstappen en daarbij zichzelf verwonden of ernstig of zelfs dodelijk gewond raken door het verkeer dat erop volgt. Activeer de kindersloten als er kinderen meereizen. Anders zouden kinderen tijdens het rijden deuren of zijruiten kunnen openen en daardoor zichzelf of anderen kunnen verwonden. Zijruiten openen en sluiten: linksvoor; Rechtsvoor = rechtsachter? Linksachter De knoppen voor alle zijruiten bevinden zich op het bestuurdersportier. Bovendien heeft elke deur een knop voor het betreffende zijraam. X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Openen: Druk op de betreffende knop. X Sluiten: Trek aan de betreffende knop. i Als u de knop voorbij het drukpunt indrukt, start u een automatische run in de betreffende richting. U kunt de automatische werking stoppen door deze opnieuw te bedienen. i Als u de motor afzet, kunt u nog steeds de zijruiten bedienen. Deze functie is vijf minuten beschikbaar of totdat iemand de voordeur opent. Comfortopening U kunt het voertuig ventileren voordat u gaat rijden. Hiertoe wordt de sleutel gebruikt om tegelijkertijd het voertuig te vergrendelen. De zijruiten openen. Rset of het panoramische schuifdak in de ventilatiestand openen. i U kunt de comfortopeningsfunctie alleen activeren met de sleutel. De sleutel moet zich in de buurt van de handgreep van het bestuurdersportier bevinden. X Richt de punt van de sleutel naar de handgreep van het bestuurdersportier. X Druk op de %-knop totdat de zijruiten de gewenste stand hebben bereikt. Het panoramische lamellenschuifdak stopt in de ventilatiestand. X Panorama-lamellenschuifdak openen: druk nogmaals op de %-knop tot het panoramisch-lamellenschuifdak de gewenste positie heeft bereikt. Openen en sluiten Z

6966 Zijruiten openen en sluiten Comfortabel sluiten Wanneer u de auto vergrendelt, kunt u tegelijkertijd de zijruiten Rsluiten en het panoramische schuifdak sluiten. G Gevaar voor letsel Zorg er bij het comfortabel sluiten voor dat niemand bekneld raakt. Ga bij gevaar als volgt te werk: RRaat de knop & los. RDruk op de %-knop tot de zijruiten en het panoramische lamellendak weer opengaan. i De sleutel moet zich in de buurt van de handgreep van het bestuurdersportier bevinden. X Richt de punt van de sleutel naar de handgreep van het bestuurdersportier. X Vergrendel het voertuig met de knop &. X Druk op de knop & totdat de zijruiten en het panoramische lamellenschuifdak volledig gesloten zijn. X Controleer of alle zijruiten en het panoramische lamellenschuifdak gesloten zijn. Zijruiten afstellen U moet elke zijruit opnieuw afstellen als de accu is losgekoppeld of leeg is geweest. Rif de zijruit gaat weer iets open nadat deze volledig is gesloten. Rif de zijruit gaat niet meer open of sluit helemaal. X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Trek aan de betreffende knop in de deurbediening tot de zijruit gesloten is (Y pagina 65). X Houd de knop nog een seconde ingedrukt. Als een zijruit weer iets opengaat: X Direct daarna opnieuw aan de betreffende knop in de deurbesturing trekken totdat de zijruit gesloten is (Y pagina 65). X Houd de knop nog een seconde ingedrukt. X Als de betreffende zijruit na het loslaten van de knop gesloten blijft, is deze correct afgesteld. Mocht dit niet het geval zijn, herhaal dan bovenstaande stappen nogmaals. Problemen met de zijruiten Probleem: Een zijruit kan niet worden gesloten omdat er voorwerpen bekneld zitten tussen de zijruit en het deurkozijn. X Verwijder de voorwerpen. X Sluit de zijruit. Probleem: Een zijruit kan niet worden gesloten omdat voorwerpen in de geleiderail van de zijruit het omhoog bewegen van de zijruit verhinderen. X Verwijder de voorwerpen. X Sluit de zijruit. Probleem: Een zijruit gaat niet dicht en je ziet de oorzaak niet. G Gevaar voor letsel Bij het sluiten van een zijruit met verhoogde sluitkracht of zonder inschakeling kunt u ernstig of zelfs dodelijk gewond raken.

70Schuifdak 67 knelbeveiliging. Zorg ervoor dat niemand bekneld raakt als je het eenzijdige raam sluit. Als een zijruit bij het sluiten blokkeert en weer iets opengaat: X Direct na het blokkeren opnieuw aan de betreffende knop trekken totdat de zijruit gesloten is. De zijruit wordt gesloten met verhoogde sluitkracht. Als de zijruit opnieuw blokkeert en weer iets opengaat: X Direct na het blokkeren opnieuw aan de betreffende knop trekken totdat de zijruit gesloten is. De zijruit is gesloten zonder knelbeveiliging. Schuifdak Belangrijke veiligheidsinstructies In het volgende hoofdstuk verwijst de term schuifdak naar het panoramische lamellendak. G Gevaar voor letsel Zorg er bij het sluiten van het schuifdak voor dat niemand bekneld raakt. In geval van gevaar laat u de knop los en drukt u deze kort in een willekeurige richting om het schuifdak te stoppen. G Gevaar voor letsel Als kinderen het schuifdak bedienen, kunnen zij zichzelf verwonden. Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto achter. Neem altijd de sleutel mee, ook als u de auto maar even verlaat. Als u geen veiligheidsgordel draagt, bestaat het risico dat u bij het omrollen door de open opening naar buiten wordt geslingerd. Draag daarom altijd een veiligheidsgordel om de kans op letsel te verkleinen! Open het schuifdak alleen als het sneeuw- en ijsvrij is. Anders kunnen er storingen optreden. Zorg ervoor dat er geen voorwerpen uit het schuifdak steken. De afdichtstrips kunnen beschadigd raken. i Bij geopend schuifdak kunnen naast het gebruikelijke windgeruis ook resonantiegeluiden optreden, die worden veroorzaakt door kleine drukschommelingen in het interieur van de auto. Verander de positie van het schuifdak of zet een zijraam iets open om deze geluiden te verminderen of te elimineren. Bediening van het panoramische lamellenschuifdak Openen en sluiten Dakbedieningseenheid: Openen; Sluiten Openen en sluiten G Gevaar voor letsel Bij een ongeval kan het glas van het stilstaande panoramadak breken. Z

7168 Openen en sluiten van het schuifdak X Openen: Houd knop 2 in de richting van pijl : ingedrukt. Het panoramische lamellenschuifdak stopt in de ventilatiestand. X Houd knop 2 opnieuw ingedrukt in de richting van pijl : tot de gewenste positie is bereikt. X Sluiten: druk op knop 2 in de richting van de pijl; Houd ingedrukt totdat de gewenste positie is bereikt of het panoramische lamellendak volledig is gesloten. Ventilatiestand Om te ventileren kunt u de voorste lamel van het panoramische lamellenschuifdak aan de achterzijde optillen. X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Houd knop 2 in de richting van pijl : ingedrukt. Het panoramische lamellenschuifdak stopt in de ventilatiestand. De zonwering: voor het panoramische lamellenschuifdak of het vaste panoramische dak dient als bescherming tegen zonlicht. U kunt het zonnescherm met de hand openen of sluiten in de richting van de pijl, ongeacht de positie van het panoramische lamellendak. Open en sluit de zonwering

7269 Voertuiguitrusting Juiste zitpositie bestuurder Stoelen Stuurwiel Spiegels Stoelen, stuurwiel en spiegels

7370 Juiste bestuurderszitpositie Stoelen, stuurwiel en spiegels Voertuiguitrusting i Deze gebruikershandleiding beschrijft alle modellen, standaard- en optionele uitrustingen voor uw voertuig die beschikbaar waren op het moment dat deze gebruikershandleiding ter perse ging. Landspecifieke afwijkingen zijn mogelijk. Houd er rekening mee dat uw voertuig mogelijk niet met alle beschreven functies is uitgerust. Dit geldt ook voor veiligheidsrelevante systemen en functies. Juiste zitpositie van de bestuurder Volg de veiligheidsinstructies voor het verstellen van de stoel (Y pagina 71). X Controleer of de stoel = correct is afgesteld. Mechanische stoelverstelling (Y pagina 72) Elektrische stoelverstelling (Y pagina 72) Zorg er bij het verstellen van de stoel voor dat u zo ver mogelijk verwijderd bent van de bestuurdersairbag. Ga uit van een puur normale, rechtopstaande zithouding. zitkussen zodat uw bovenbenen licht ondersteund worden en u de pedalen gemakkelijk kunt indrukken. X Controleer of de hoofdsteun correct is afgesteld (Y pagina 72). Zorg ervoor dat u de hoofdsteun zo heeft afgesteld dat uw achterhoofd wordt ondersteund door het centrale gedeelte van de hoofdsteun op ooghoogte. Neem de veiligheidsinstructies voor het verstellen van het stuur in acht (Y pagina 76). X Controleer of het stuur: goed is afgesteld. Stuur mechanisch verstellen (Y pagina 76) Zorg er bij het verstellen van het stuur voor dat u het stuur kunt bereiken met uw armen licht gebogen. Let op de veiligheidsinstructies voor de veiligheidsgordels (Y pagina 35). X Controleer of de veiligheidsgordel; correct is gepositioneerd (Y pagina 37). De veiligheidsgordel moet dicht bij het lichaam liggen en over het midden van de schouder in het bekkengebied in de heupholte lopen. X Stel de binnen- en buitenspiegels (Y pagina 77) vóór de rit in, zodat u het verkeer kunt overzien.

74Stoelen 71 stoelen Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor letsel De stoelen kunnen worden versteld als de sleutel is verwijderd en de deur open is. Laat kinderen daarom niet zonder toezicht in de auto achter. Bij het verstellen van de stoelen kunt u bekneld raken. G Gevaar voor ongevallen Verstel de bestuurdersstoel alleen als het voertuig stilstaat. Anders wordt u afgeleid van wat er op de weg gebeurt en kunt u door de stoelbeweging de controle over het voertuig verliezen. Dit kan een ongeval veroorzaken. G Gevaar voor letsel Als u de zithoogte onzorgvuldig aanpast, kunnen u of anderen bekneld raken en gewond raken.Vooral kinderen kunnen onbedoeld op de knoppen voor de elektrische verstelling van de stoelen drukken en bekneld raken. Zorg ervoor dat u uw handen niet onder de hendels van het stoelverstelsysteem plaatst wanneer u de stoel verplaatst. Rdat kinderen hun handen niet onder de hendels in het voertuig steken. G Gevaar voor letsel Zorg er bij het verstellen van de stoel voor dat niemand bekneld raakt. Let op de informatie op de airbags. Zet kinderen vast zoals aanbevolen, zie hoofdstuk Kinderen in het voertuig. G Gevaar voor letsel Zorg ervoor dat de achterkant van uw hoofd wordt ondersteund door het centrale gedeelte van de hoofdsteun op ooghoogte. Als uw hoofd niet goed door de hoofdsteun wordt ondersteund, kunt u bij een ongeval uw nekwervels ernstig verwonden. Rijd nooit zonder dat de hoofdsteun vergrendeld en afgesteld is. G Gevaar voor letsel De veiligheidsgordel biedt alleen de beoogde bescherming als de rugleuning vrijwel verticaal staat en de inzittende dus rechtop zit. Vermijd zithoudingen die de juiste positie van de veiligheidsgordel belemmeren. Zet de rugleuning daarom zo rechtop mogelijk. Rijd nooit met de rugleuning naar achteren gekanteld. Anders kunt u bij een ongeval of plotseling remmen ernstig of zelfs dodelijk gewond raken! Om schade aan de stoelen en de stoelverwarming te voorkomen, dient u de volgende instructies in acht te nemen: RMors geen vloeistoffen op de stoelen. Als er iets op de stoelen wordt gemorst, droog de stoelen dan zo snel mogelijk. RAls de stoelhoezen vochtig of nat zijn, schakel dan de stoelverwarming niet in. Gebruik de stoelverwarming ook niet om de stoel te drogen. RReinig de stoelhoezen zoals aanbevolen, zie het hoofdstuk Interieuronderhoud. RVervoer geen zware lasten op de stoelen. Plaats geen scherpe voorwerpen op de zittingoppervlakken, b.v. Messen, spijkers of gereedschap. Gebruik de stoelen indien mogelijk alleen voor personen. RBij het inschakelen van de stoelverwarming mogen de stoelen niet worden afgedekt met isolatiemateriaal, bijvoorbeeld met isolatiemateriaal. Dekens, jassen, tassen, beschermhoezen, kinderzitjes of stoelverhogers.! Zorg er bij het verplaatsen van de stoelen voor dat er zich geen voorwerpen in de beenruimte en achter de stoelen bevinden. Je zou stoelen, stuur en spiegels Z kunnen gebruiken

7572 Stoelen Stoelen, stuurwiel en spiegels beschadigen anders de stoelen en voorwerpen. i De hoofdsteunen van de voor- en achterstoelen kunnen worden verwijderd. Neem voor meer informatie contact op met uw Mercedes-Benz-servicecentrum. i Verdere onderwerpen: RLaadruimteverlenging (achterbank neerklappen/verwijderen) (Y pagina 194) Stoel mechanisch verstellen Zitlengterichting X Hef de hendel omhoog: en duw de stoel naar voren of naar achteren. X Laat de hendel : opnieuw los. De stoel moet hoorbaar vastklikken. Helling rugleuning X Ontlast de rugleuning. X Het handwiel? naar voren of naar achteren draaien. Zitkussenkanteling Stel de kanteling zo in dat de dijen licht ondersteund worden. X Het handwiel; naar voren of naar achteren draaien. Zit elektrisch verstelbaar: hoofdsteunhoogte; Rugleuning kantelen = zitlengterichting? Zitkussenhoek A Zithoogte X Zorg ervoor dat de sleutel in het contactslot in stand 1 of 2 staat of dat het betreffende portier open staat. Hoofdsteunen verstellen Hoofdsteunen mechanisch verstellen Hoogte van de hoofdsteunen aanpassen Zithoogte

76Zitplaatsen 73 X Neerlaten: Druk op de ontgrendelingsknop : in de richting van de pijl en druk de hoofdsteun naar beneden in de gewenste positie. De helling van de hoofdsteunen aanpassen Hoofdsteunen elektrisch verstellen Hoofdsteunen achterin Instelling van de hoogte van de hoofdsteunen achterin X Neerlaten: Druk op de ontgrendelingsknop : en druk de hoofdsteun naar beneden tot de gewenste positie is bereikt. De hellingshoek van de hoofdsteunen achterin aanpassen Stel de hoofdsteunen zo af dat ze zo dicht mogelijk bij uw hoofd zitten. Je kunt alleen de twee buitenste hoofdsteunen verstellen. X Trek de hoofdsteun naar voren of naar achteren via de onderkant van de bekleding. Hoofdsteunen achter verwijderen en monteren G Gevaar voor letsel Vervoer alleen passagiers op stoelen met gemonteerde hoofdsteunen. Dit vermindert het risico op letsel voor de achterpassagiers bij een ongeval. Stoelen, stuur en spiegels Wanneer de hoofdsteun volledig is neergeklapt, drukt u eerst op de ontgrendelingsknop :. Z

7774 Stoelen Stoelen, stuur en spiegels X Verwijderen: Trek de hoofdsteun zo ver mogelijk naar boven. X Druk op de ontgrendelingsknop : en trek de hoofdsteun uit de geleiders. X Monteren: Plaats de hoofdsteun zo dat de pallen op de beugel zich in de rijrichting links bevinden. X Druk de hoofdsteun naar beneden totdat deze hoorbaar vastklikt. Rugleuningen van de voorstoelen naar voren/achteren klappen Belangrijke veiligheidsinstructies Rugleuning naar voren klappen Met de EASY ENTRY-functie 11 kunt u de stoel ook naar voren schuiven als u de rugleuning naar voren heeft geklapt en de stoel zich in de achterste helft van de zitting bevindt. Aanpassingsbereik. Hierdoor kunnen de passagiers achterin gemakkelijk in- en uitstappen. trek naar voren en klap de stoel naar voren totdat deze op zijn plaats klikt. X Duw de stoel naar voren terwijl de ontgrendelingshendel nog steeds is aangetrokken. X Draai de riemgeleider naar beneden. Klap de rugleuning naar achteren. X Trek aan de ontgrendelingshendel en duw de stoel naar achteren totdat deze op zijn plaats klikt. X Klap de rugleuning naar achteren totdat de zitting en de rugleuning vastklikken. X Draai de riemgeleider naar boven. Lendensteun instellen U kunt de kromming van de rugleuning van de voorstoelen aanpassen om de wervelkolom te ondersteunen. X Beweeg de verstelhendel : in de richting van de pijl tot de gewenste kromming van de rugleuning is bereikt. X Duw de rugleuning iets naar achteren en de ontgrendelingshendel: MultiKonture-achterbank instellen Ter ondersteuning van de wervelkolom kunt u de contouren van de rugleuning van de voorstoelen individueel aanpassen. 11 alleen beschikbaar op 3-deursmodellen

78Zitplaatsen 75: Pas de kromming van de rugleuning in het lendengedeelte aan; De kromming van de rugleuning van de rugleuning aanpassen = de zijbekken van de rugleuning aanpassen. X Zorg ervoor dat de sleutel in het contactslot in stand 2 staat. X Stel de gewenste positie in met de bijbehorende knop. Stoelverwarming in-/uitschakelen In-/uitschakelen G Gevaar voor letsel Als u stand 3 van de stoelverwarming herhaaldelijk inschakelt, kunnen er te hoge temperaturen in de stoelen ontstaan. Bij mensen met een beperkte temperatuurgevoeligheid of mensen met een beperkt reactievermogen op verhoogde temperaturen kan dit leiden tot gezondheidsproblemen of zelfs brandwonden. Gebruik daarom stand 3 van de stoelverwarming niet herhaaldelijk. De drie rode indicatielampjes in de knop geven aan welk verwarmingsniveau je hebt geselecteerd. i Als de accuspanning van het voertuig te laag is, kan de stoelverwarming uitschakelen. Bestuurders- en voorpassagiersstoel Vanaf niveau 3 schakelt het systeem na ongeveer vijf minuten automatisch terug naar niveau 2. Na ongeveer tien minuten schakelt niveau 2 automatisch terug naar niveau 1. Niveau 1 schakelt na ongeveer 20 minuten automatisch uit. X Zorg ervoor dat de sleutel in het contactslot in stand 1 of 2 staat. X Inschakelen: Druk herhaaldelijk op de toets : totdat het gewenste verwarmingsniveau is ingesteld. X Uitschakelen: Druk herhaaldelijk op de toets : totdat alle indicatielampjes uit zijn. Problemen met de stoelverwarming Als één of alle controlelampjes op de stoelverwarmingsknop knipperen, is de stoelverwarming automatisch uitgeschakeld. Dan is de spanning van het elektrische systeem van het voertuig te laag omdat er te veel elektrische verbruikers zijn ingeschakeld. X Schakel elektrische verbruikers uit die niet nodig zijn, bijv. Achterruitverwarming of binnenverlichting. Wanneer de accu voldoende is opgeladen, schakelt de stoelverwarming automatisch weer in. Stoelen, stuur en spiegels Z

7976 Spiegels Stoelen, stuur en spiegels Stuur Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen Verstel het stuur alleen als het voertuig stilstaat en rijd altijd pas weg nadat de stuurverstelling is vergrendeld. Anders kunt u met geopend stuurwiel rijden en door onbedoeld verstellen van het stuur kortstondig van de verkeerssituatie worden afgeleid en een ongeval veroorzaken. Het stuurvermogen van het voertuig blijft echter altijd volledig behouden. Stuur afstellen: laat de hendel los; Stuurhoogte aanpassen = Stuurafstand aanpassen (lengteverstelling) De stuurkolom is ontgrendeld. X Stel de gewenste stuurwielpositie in. X Duw de ontgrendelingshendel helemaal naar binnen totdat deze op zijn plaats klikt. De stuurkolom is vergrendeld. X Controleer of de stuurkolom vergrendeld is. Probeer hiervoor het stuur omhoog of omlaag te duwen of in de lengte te bewegen. Spiegel Binnenspiegel Handmatig dimmende binnenspiegel Automatisch dimmende binnenspiegel De binnenspiegel dimt automatisch wanneer het contact wordt aangezet en het invallende koplamplicht de sensor in de binnenspiegel raakt. De binnenspiegel dimt niet als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld of als de binnenverlichting brandt. G Gevaar voor ongevallen Als invallend koplamplicht de sensor in de binnenspiegel niet kan raken, b.v. Door belasting dimmen de spiegels niet automatisch. Invallend licht kan u verblinden. Dit kan ertoe leiden dat u niet meer kunt waarnemen wat er op de weg gebeurt en een ongeval veroorzaakt. Stel in dit geval de binnenspiegel handmatig af.

80Spiegels 77 Buitenspiegels Buitenspiegels instellen G Gevaar voor ongevallen De buitenspiegels geven een verkleind beeld. De objecten zijn eigenlijk dichterbij dan ze lijken. U kunt de afstand tot voertuigen achter u verkeerd inschatten en een ongeval veroorzaken, bijvoorbeeld bij een verkeersongeval. B. bij het wisselen van rijstrook. Zorg er daarom voor dat u de werkelijke afstand tot voertuigen achter u kent door over uw schouder te kijken. De gebogen buitenspiegels zorgen voor een groter gezichtsveld. Bij lage buitentemperaturen en bij ingeschakelde achterruitverwarming worden de buitenspiegels automatisch verwarmd. X Zorg ervoor dat de sleutel in het contactslot in stand 1 of 2 staat. X Druk op de knop ; voor de rechter buitenspiegel of druk op de =-knop voor de linker buitenspiegel. Het indicatielampje in de betreffende knop licht rood op. Het indicatielampje gaat na een tijdje weer uit. Zolang het controlelampje brandt, kunt u met de instelknop : de geselecteerde buitenspiegel verstellen. X Op de instelknop: Druk op boven, onder, rechts of links totdat de buitenspiegel zo is ingesteld dat u door het verkeer heen kunt kijken. Buitenspiegels elektrisch in- of uitklappen X Zorg ervoor dat de sleutel in het contactslot in stand 1 of 2 staat. X Druk kort op de toets :. Beide buitenspiegels klappen in of uit. i Zorg ervoor dat de buitenspiegels tijdens het rijden altijd volledig zijn uitgeklapt, anders kunnen ze gaan trillen. Buitenspiegels afstellen Als de accu is losgekoppeld of leeg is geweest, moet u de buitenspiegels opnieuw afstellen. Anders klappen de buitenspiegels niet in als u op de boordcomputer de functie Buitenspiegels inklappen bij vergrendeling hebt geselecteerd (Y pagina 162). X Zorg ervoor dat de sleutel in het contactslot in stand 1 staat. X Druk kort op de toets :. Buitenspiegels automatisch in- of uitklappen Als de functie voor in- en uitklappen van de buitenspiegels is ingeschakeld bij het vergrendelen via de boordcomputer (Y pagina 162), klappen de buitenspiegels automatisch in zodra u de auto van buitenaf vergrendelt RDe buitenspiegels worden automatisch in- of uitgeklapt zodra u de auto ontgrendelt en vervolgens het bestuurder- of passagiersportier opent. Stoelen, stuur en spiegels Z

8178 Spiegels i De buitenspiegels klappen niet uit als ze eerder handmatig zijn ingeklapt. Uitgeschakelde buitenspiegel Stoelen, stuurwiel en spiegels Als een buitenspiegel met geweld naar voren of naar achteren is uitgeschakeld, gaat u als volgt te werk. X Voertuigen zonder elektrisch inklapbare buitenspiegels: Duw de buitenspiegel met de hand in de juiste stand. X Auto's met elektrisch inklapbare buitenspiegels: Druk kort op de knop voor het inklappen van de spiegel (Y pagina 77) totdat u een duidelijk kloppend geluid hoort. Het spiegelhuis wordt weer op zijn plaats geklikt en de buitenspiegels kunnen zoals gebruikelijk worden versteld (Y pagina 77).

8279 Voertuiguitrusting Buitenverlichting Binnenverlichting Lampen vervangen Ruitenwisserverlichting en ruitenwissers

8380 Buitenverlichting Verlichting en ruitenwissers Voertuiguitrusting i Deze gebruikershandleiding beschrijft alle modellen, standaarduitrusting en optionele uitrustingen voor uw voertuig die beschikbaar waren op het moment dat deze gebruikershandleiding ter perse ging. Landspecifieke afwijkingen zijn mogelijk. Houd er rekening mee dat uw voertuig mogelijk niet met alle beschreven functies is uitgerust. Dit geldt ook voor veiligheidsrelevante systemen en functies. Buitenverlichting Belangrijke veiligheidsinstructies Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsredenen ook overdag met ingeschakelde verlichting te rijden. In individuele landen zijn afwijkingen in de werking mogelijk als gevolg van wettelijke voorschriften en vrijwillige voorschriften. In deze landen wordt de permanente verlichting automatisch ingeschakeld na het starten van de voertuigmotor. Opmerkingen over reizen naar het buitenland Overschakelen naar symmetrisch dimlicht bij reizen naar het buitenland: In landen waar aan de andere kant van de weg wordt gereden dan in het land van registratie, moeten de koplampen worden overgeschakeld naar symmetrisch dimlicht. Dit betekent dat tegenliggers niet worden verblind. Bij symmetrisch licht wordt de rand van de weg niet meer zo ver of zo hoog verlicht. Voordat u de grens naar deze landen oversteekt, moet u de koplampen zo dicht mogelijk bij de grens laten vervangen in een gekwalificeerde werkplaats, b.v. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. Na terugkeer naar asymmetrisch dimlicht overschakelen: Na het passeren van de grens de koplampen in een gekwalificeerde werkplaats zo dicht mogelijk bij de grens weer naar asymmetrisch dimlicht laten vervangen, bijv. in de buurt van de grens. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. Werking lichtschakelaar 1 W Parkeerlicht links 2 Auto's met mistlampen: Mistachterlicht Het knipperlicht, het grootlicht en het lichtsignaal worden bediend met de combinatieschakelaar (Y pagina 82).! Schakel de stadslichten of parkeerlichten uit wanneer u het voertuig verlaat om te voorkomen dat de accu leegraakt. De buitenverlichting (behalve zij-/parkeerlichten) wordt automatisch uitgeschakeld als u R de sleutel uit het contactslot haalt en het bestuurdersportier opent terwijl de sleutel in contactslotstand 0 staat.

84Buitenverlichting 81 Als u bij het verlaten van de auto een waarschuwingstoon hoort, is het mogelijk dat de verlichting brandt. X Zet de lichtschakelaar op $ of Ã. of Dimlicht X Dimlicht inschakelen: Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2 of start de motor. X Zet de lichtschakelaar op L. Het L-controlelampje in het instrumentenpaneel gaat branden. X Dimlicht uitschakelen: Zet de lichtschakelaar op $. Dagrijverlichting Via de boordcomputer (Y pagina 160) kunt u de functie dagrijverlichting in- of uitschakelen. X Dagrijverlichting inschakelen: Schakel de dagrijverlichting in via de boordcomputer. X Zet de lichtschakelaar op $ of Ã. Als de motor draait: Het dimlicht is ingeschakeld. Automatische rijverlichting G Gevaar voor ongevallen Als de lichtschakelaar op à staat, wordt bij mist het dimlicht niet automatisch ingeschakeld. Dit kan uzelf en anderen in gevaar brengen. Zet daarom bij mist de lichtschakelaar op L. De automatische rijverlichting is slechts een hulpmiddel. Je bent verantwoordelijk voor de voertuigverlichting. G Gevaar voor ongevallen Als het donker of mistig is, zet u de lichtschakelaar snel van à naar L. Anders kunt u een ongeval veroorzaken als u de rijverlichting kortstondig uitschakelt. X Automatische rijverlichting inschakelen: Zet de lichtschakelaar op Ã. Sleutel in contactslot in stand 1: De parkeerlichten worden afhankelijk van de omgevingshelderheid automatisch in- of uitgeschakeld. Bij draaiende motor: Afhankelijk van de omgevingshelderheid wordt het dimlicht automatisch in- of uitgeschakeld. Wanneer het dimlicht wordt ingeschakeld, gaat het L-controlelampje in het instrumentenpaneel branden. Mistlamp en mistachterlicht Mistlamp G Gevaar voor ongevallen Als u mist vermoedt, zet dan vóór vertrek de lichtschakelaar in stand L. Anders kunt u niet gezien worden en kunt u uzelf en anderen in gevaar brengen. X Mistlicht inschakelen: Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2 of start de motor. X Draai de lichtschakelaar naar L of T. Als de lichtschakelaar op à staat, kunt u de mistlampen niet inschakelen. X Trek de lichtschakelaar uit tot aan het eerste stoppunt. Het groene indicatielampje N op de lichtschakelaar gaat branden. X Schakel de mistlampen uit: Druk de lichtschakelaar zo ver mogelijk in. Het groene signaallampje N op de lichtschakelaar gaat uit. Licht en ruitenwisser Z

8582 Buitenverlichting Verlichting en ruitenwissers Mistachterlicht X Draai de lichtschakelaar naar L of T. Als de lichtschakelaar op à staat, kunt u het mistachterlicht niet inschakelen. X Trek de lichtschakelaar uit tot aan het tweede vergrendelpunt. Het gele controlelampje R op de lichtschakelaar gaat branden. X Mistachterlicht uitschakelen: Druk de lichtschakelaar zo ver mogelijk in. Het gele indicatielampje R op de lichtschakelaar gaat uit. X Inschakelen (auto's zonder mistlampen): Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2 of start de motor. X Zet de lichtschakelaar op L. Als de lichtschakelaar op à staat, kunt u het mistachterlicht niet inschakelen. X Zet de lichtschakelaar op L. Als de lichtschakelaar op c staat, kunt u het mistachterlicht niet inschakelen. X Trek de lichtschakelaar uit tot aan het vergrendelpunt. Het gele controlelampje R op de lichtschakelaar gaat branden. X Trek de lichtschakelaar uit tot aan het vergrendelpunt. Het gele controlelampje R in het instrumentenpaneel gaat branden. X Mistachterlicht uitschakelen: Druk de lichtschakelaar zo ver mogelijk in. Het gele indicatielampje R op de lichtschakelaar gaat uit. X Mistachterlicht uitschakelen: Druk de lichtschakelaar zo ver mogelijk in. Het gele controlelampje R in het instrumentenpaneel gaat uit. Combischakelaar voor knipperlicht: grootlicht; Knipperlicht rechts = koplampknipperlicht? Links knipperlicht of? druk op. Het bijbehorende knipperlicht knippert drie keer. X Continu knipperen: Beweeg de combischakelaar voorbij het drukpunt in de richting van de pijl ; of? druk op. Grootlicht X Grootlicht inschakelen: Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2 of start de motor. X Zet de lichtschakelaar op L.

86Buitenverlichting 83 X Druk de combinatieschakelaar in de richting van de pijl : voorbij het drukpunt. Het controlelampje K in het instrumentenpaneel gaat branden. X Grootlicht uitschakelen: Trek de combinatieschakelaar terug naar de uitgangspositie. Het controlelampje K in het instrumentenpaneel gaat uit. Koplampflitser X Trek de combinatieschakelaar kort in de richting van pijl =. Alarmknipperlichten De alarmknipperlichten gaan automatisch aan als de airbag wordt geactiveerd of als de auto vanaf een snelheid van meer dan 70 km/h krachtig remt en tot stilstand komt. X Alarmknipperlichten inschakelen: Druk op de knop :. Alle zwaailichten knipperen. Als u nu met de combinatieschakelaar een knipperlicht inschakelt, knippert alleen het knipperlicht aan de betreffende kant van het voertuig. X Schakel de alarmknipperlichten uit: Druk op de knop :. De alarmknipperlichten schakelen automatisch uit als het voertuig na een noodstop een snelheid van meer dan 10 km/u bereikt. i De alarmknipperlichten werken ook als het contact is uitgeschakeld. Koplamphoogte regelen (halogeenkoplampen) Met de koplamphoogteregeling kunt u de lichtbundel aanpassen aan de beladingstoestand van uw voertuig. Koplamphoogteregeling g Bestuurders- en bijrijdersstoel bezet 1 Bestuurdersstoel, bijrijdersstoel en achterbank bezet 2 Bestuurdersstoel, bijrijdersstoel en achterbank bezet, bagageruimte beladen 3 Niet nodig X Start de motor. X Draai de koplamphoogteregeling naar de stand die overeenkomt met de beladingsstatus van het voertuig. Koplampreinigingssysteem De koplampen worden automatisch gereinigd als u bij ingeschakelde verlichting en draaiende motor vijf keer op de functie Wis met sproeiervloeistof drukt (Y pagina 90). Wanneer u het contact uitzet, wordt het automatische systeem gereset en begint het tellen opnieuw. Licht en ruitenwisser Z

8784 Binnenverlichting bochtenverlichting (bi-xenonkoplampen) Binnenverlichting Overzicht van de binnenverlichting Verlichting en ruitenwissers De bochtenverlichting verbetert de verlichting van de weg in de richting van de bocht in een brede hoek, zodat b.v. strakke rondingen worden gemakkelijker zichtbaar. Het kan alleen worden geactiveerd als het dimlicht is ingeschakeld. Actief: Wanneer u langzamer dan 40 km/u rijdt en de richtingaanwijzers aanzet of aan het stuur draait. Niet actief: Als u sneller dan 40 km/u rijdt of de richtingaanwijzers uitschakelt of het stuur in de rechtuitstand draait. Het bochtenlicht kan nog korte tijd blijven schijnen, maar wordt uiterlijk na drie minuten automatisch uitgeschakeld. Bedieningseenheid dak vooraan (auto's met tuimelschakelaar): c Binnenverlichting inschakelen; Automatische binnenverlichting inschakelen = binnenverlichting/automatische binnenverlichting uitschakelen? p Leeslamp voor in-/uitschakelen Koplampen van binnenuit beslagen Bij een zeer hoge luchtvochtigheid kunnen de koplampen van binnenuit beslaan. X Rijd met de verlichting aan. Afhankelijk van de duur van de reis en de weersomstandigheden (vochtigheid en temperatuur) neemt de beslaan af. Als de mist niet afneemt: X Koplampen bij een gekwalificeerde werkplaats laten controleren. Bedieningseenheid dak voor (auto's met knoppen): w Binnenverlichting achter in-/uitschakelen; Automatische binnenverlichting in-/uitschakelen = p Leeslamp rechtsvoor in-/uitschakelen? p Leeslamp linksvoor in-/uitschakelen A c Binnenverlichting vooraan in-/uitschakelen

88Lampen vervangen geactiveerd 85 specifieke tijd. Deze nagloeitijd kan via de boordcomputer worden ingeschakeld (Y pagina 161). Handmatige bediening van de binnenverlichting X Leeslampen in-/uitschakelen: Druk op de p-toets. Bedieningseenheid dak achter: Leeslamp uitschakelen; Leeslamp inschakelen Binnenverlichtingsbediening Belangrijke informatie Tenzij de sleutel in stand 2 in het contactslot staat, worden de functies van de binnenverlichting na een tijdje automatisch uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu van uw auto leegraakt. Automatische binnenverlichting plaats. X Inschakelen (auto's met knoppen): Druk op de knop. X Uitschakelen (auto's met tuimelschakelaar): Zet de tuimelschakelaar in de stand. X Uitschakelen (auto's met knoppen): Druk op de knop. De binnenverlichting wordt automatisch ingeschakeld wanneer u de auto ontgrendelt, het portier opent of de sleutel uit het contact haalt. De binnenverlichting gaat aan als de sleutel uit het contactslot wordt gehaald en zorgt voor een crash-actieve noodverlichting. Bij een ongeval gaat de binnenverlichting automatisch aan. X Crash-actieve noodverlichting uitschakelen: Druk op de alarmknop. of X Vergrendel de auto met de sleutel en ontgrendel vervolgens. Lampen vervangen Belangrijke veiligheidsinstructies Xenonlampen Als uw voertuig is voorzien van xenonlampen, kunt u dit als volgt herkennen: De lichtkegel van xenonlampen beweegt van boven naar beneden en weer terug als u de motor start. Het licht moet worden ingeschakeld voordat de motor wordt gestart. G Gevaar voor letsel Xenonlampen staan ​​onder hoge spanning. Als u de elektrische contacten van de xenonlampen aanraakt, kunt u een elektrische schok krijgen en ernstig of zelfs dodelijk gewond raken. Verwijder daarom de afdekking van de xenonlampen niet. Xenonlampen niet zelf vervangen, maar de xenonlampen alleen laten vervangen in een gekwalificeerde vakwerkplaats die beschikt over de benodigde vakkennis en verlichting en ruitenwisser Z

8986 lampen wisselen licht en ruitenwissergereedschap om de nodige werkzaamheden uit te voeren. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Vooral bij veiligheidsgerelateerde werkzaamheden en werkzaamheden aan veiligheidsrelevante systemen is service door een gekwalificeerde werkplaats essentieel. Lampen en verlichting vormen een essentieel onderdeel van de voertuigveiligheid. Zorg er daarom voor dat deze altijd werken en laat de koplampinstellingen regelmatig controleren. Overige lampen G Gevaar voor letsel Lampen en lampen kunnen zeer heet zijn. Laat ze daarom afkoelen voordat u ze verwisselt. Anders kunt u zich verbranden als u ze aanraakt. Houd lampen buiten het bereik van kinderen. Anders zou je b.v. B. de lamp beschadigen en uzelf verwonden. Gebruik geen gevallen lamp. De lamp kan barsten en u verwonden. Halogeenlampen staan ​​onder druk en kunnen barsten bij het vervangen van lampen, vooral als ze erg heet zijn. Draag daarom bij het vervangen een veiligheidsbril en handschoenen. Naast de xenonlampen zijn er nog andere lampen die je niet kunt vervangen. Vervang alleen de aangegeven lampen (Y pagina 86). Laat lampen die u niet kunt vervangen, vervangen bij een gekwalificeerde werkplaats. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Vooral bij veiligheidsrelevante werkzaamheden en arbeidsveiligheidsrelevante systemen is service door een gekwalificeerde werkplaats absoluut noodzakelijk. Als u hulp nodig heeft bij het vervangen van lampen, neem dan contact op met een gekwalificeerde werkplaats. Raak de glazen lampen van nieuwe lampen niet met blote handen aan. Zelfs kleine hoeveelheden vervuiling kunnen inbranden en de levensduur van de lamp verkorten. Gebruik een schone, pluisvrije doek of houd de lamp alleen bij de voet vast. Gebruik alleen lampen van het juiste lamptype. Als de nieuwe lamp niet brandt, ga dan naar een gekwalificeerde werkplaats. Lampen en verlichting vormen een essentieel onderdeel van de voertuigveiligheid. Zorg er daarom voor dat ze altijd werken. Laat de koplampafstelling regelmatig controleren. Overzicht lampen vervangen - soorten lampen De volgende lampen kunt u vervangen. De details van de lamptypes vindt u in de legenda. Halogeenkoplamp: knipperlicht: PY 21 W; Grootlicht: H7 55 W = parkeer-/parkeerlicht: W 5 W? Dimlicht: H7 55W

90Lampen vervangen 87 Koplampen vervangen Ruitensproeiervloeistofreservoir verwijderen/installeren Voordat u de lampen in de linker koplamp kunt vervangen, moet u het ruitensproeiervloeistofreservoir in de motorruimte verwijderen. Bi-xenonkoplampen: knipperlicht: PY 21 W; Bochtenlicht: H7 55 W Achterlicht: Rem-/achterlicht: P 21 W; Achteruitrijlicht: P 21 W = knipperlicht: PY 21 W? Mistachter-/achterlicht: P 21 W X De ruitensproeiervloeistoftank; = uit de houder halen. X De ruitensproeiervloeistoftank; Zet opzij met de aangesloten slangen. Zorg ervoor dat er geen waswater uitloopt. X Installeer: De ruitensproeiervloeistoftank; Steek de onderste borgnok in de rubberen doorvoertule van de langsligger en in de houder =. X Draai de ontgrendelingsknop : met de klok mee. Lamp en ruitenwisser dimlicht (halogeenkoplamp) Kentekenverlichting: Kentekenverlichting: C 5 W Z

9188 Lampen verwisselen Verlichting en ruitenwissers X Open de motorkap. X Linkerkoplamp: Verwijder het ruitensproeiervloeistofreservoir (Y pagina 87). X Druk de borgnok naar beneden en het behuizingsdeksel; verwijderen. X Draai de stekker = tegen de klok in en trek hem eruit. X = trek de lamp uit de fitting. X Plaats de nieuwe lamp in de fitting =. X Plaats de fitting = en draai deze met de klok mee. X Het behuizingsdeksel; Plaats hem onderaan en klap hem omhoog totdat hij op zijn plaats klikt. X Linkerkoplamp: Monteer de ruitensproeiervloeistoftank (Y pagina 87). Grootlicht (halogeenkoplampen) / bochtenverlichting (bi-xenonkoplampen) X Open de motorkap. X Linkerkoplamp: Verwijder het ruitensproeiervloeistofreservoir (Y pagina 87). X Druk de borgnok naar beneden en het behuizingsdeksel; verwijderen. X Draai de stekker = tegen de klok in en trek hem eruit. X = trek de lamp uit de fitting. X Plaats de nieuwe lamp in de fitting =. X Plaats de fitting = en draai deze met de klok mee. X Het behuizingsdeksel; Plaats hem onderaan en klap hem omhoog totdat hij op zijn plaats klikt. X Linkerkoplamp: Monteer de ruitensproeiervloeistoftank (Y pagina 87). Zij-/parkeerlichten (halogeenkoplampen) X Open de motorkap. X Linkerkoplamp: Verwijder het ruitensproeiervloeistofreservoir (Y pagina 87). X Druk de borgnok naar beneden en het behuizingsdeksel; verwijderen. X De stekker = eruit trekken. X = trek de lamp uit de fitting. X Plaats de nieuwe lamp in de fitting =. X Steek de stekker in =. X Het behuizingsdeksel; Plaats hem onderaan en klap hem omhoog totdat hij op zijn plaats klikt. X Linkerkoplamp: Monteer de ruitensproeiervloeistoftank (Y pagina 87). Knipperlicht Voordat u het knipperlicht kunt vervangen, moet u de afdekking in de voorwielkast openen.

92Lampen vervangen 89 Achterlichten vervangen Zijpaneel openen en sluiten Voordat u de lampen van de achterlichten kunt vervangen, moet u het zijpaneel in de bagageruimte openen. X Schakel het verlichtingssysteem uit. X Draai de voorwielen naar binnen. X Draai de bevestigingsschroef : van het deksel los. X Klap de afdekking in de voorwielkast naar beneden. Linker zijpaneelverlichting en ruitenwisser tegen de klok in draaien en eruit trekken. X Draai de lamp met lichte druk tegen de klok in en verwijder hem uit de fitting; trekken. X Plaats de nieuwe lamp in de fitting; Plaats en draai met lichte druk met de klok mee. X De versie; Plaats en draai met de klok mee. X Klap de afdekking in de voorwielkast naar boven. X Schroef de bevestigingsschroef : van het deksel erin. Rechter zijpaneel verwijderen. X Linkerkant: Verwijder de compressor. X Rechterkant: Verwijder het opbergvak. X Sluiten: Linkerkant: Plaats de compressor. X Rechterkant: Plaats het opbergvak. X Het zijpaneel; Plaats en draai de ontgrendelingsknop: 90 graden in de tegenovergestelde richting van de pijl. Z

9390 Ruitenwisser achterlicht X Schakel het verlichtingssysteem uit. X Open de bagageruimte. X Open het zijpaneel (Y pagina 89). X Plaats de lamphouder en druk deze stevig aan. De borglipjes op de lamphouder klikken hoorbaar op hun plaats. X Sluit het zijpaneel (Y pagina 89). Kentekenverlichting, licht en ruitenwisser Lamphouder: remlicht/achterlicht; Achteruitrijlicht = knipperlicht? Mistachter-/achterlicht X Plaats de bijbehorende nieuwe lamp in de lamphouder en draai deze met de klok mee. X Schakel de verlichting uit. X Open de achterklep. X Steek een schroevendraaier in de richting van de pijl en maak beide kanten van de kentekenplaatverlichting los :. X Verwijder de kentekenverlichting :. X Vervang de lamp. X Plaats de kentekenplaatverlichting : en druk tot deze vastklikt. Ruitenwissers Ruitenwissers in- en uitschakelen G Gevaar voor ongevallen Als de wisserbladen versleten zijn, worden de ruiten niet meer goed schoongeveegd. Hierdoor kun je het verkeer niet meer waarnemen en een ongeval veroorzaken. Vervang de wisserbladen tweemaal per jaar, bij voorkeur in het voor- en najaar.! Bedien de ruitenwisser niet als de voorruit droog is, aangezien deze

94Ruitenwissers 91 Ruitenwisserbladen kunnen beschadigd raken. Bovendien kan stof dat zich op de voorruit heeft opgehoopt, krassen op de voorruit veroorzaken als u deze droog veegt.! Als de ruitenwissers strepen op de voorruit vormen na het rijden door een wasstraat, kan was of ander residu de oorzaak zijn. Na een automatische wasbeurt reinigt u de voorruit met sproeiervloeistof. A. In stand Å is de regensensor gevoeliger dan in stand Ä, waardoor de ruitenwisser vaker veegt. Achterruitwisser in- en uitschakelen Combischakelaar 1 0 Ruitenwisser uit 2 I Wisinterval/regensensor 3 II Continu langzaam wissen 4 III Continu snel wissen A í Enkele wis/ î Wissen met sproeiervloeistof X Draai de sleutel in het contactslot naar positie 1 of 2. X Zet de combinatieschakelaar in de juiste stand.! Auto's met regensensor: Als de voorruit bij droog weer vuil wordt, kan de ruitenwisser onbedoeld inschakelen. Hierdoor kunnen de ruitenwisserrubbers of de voorruit beschadigd raken. Schakel daarom bij droog weer de ruitenwissers uit. Auto's met regensensor: In de standen Ä of Å wordt, afhankelijk van de neerslag, de juiste wisfrequentie ingesteld Combinatieschakelaar: è Schakelaar 2 ô Wissen met sproeiwater 3 I Intervalwissen inschakelen 4 0 Intervalwissen uitschakelen 5 ô Afvegen met sproeierwater X Zet de sleutel in het contactslot in stand 1 of 2 slagen. X Zet de schakelaar : op de combinatieschakelaar in de juiste stand. Wanneer de achterruitwisser is ingeschakeld, verschijnt er een symbool op het instrumentenpaneel. Wisserbladen vervangen Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen De wisserarmen kunnen gaan bewegen en u verwonden als u de ruitenwisser heeft ingeschakeld. Haal vóór het vervangen van de wisserbladen de sleutel uit het contactslot.! Houd bij het verwisselen alleen de houder op het wisserblad vast om beschadiging van de wisserrubbers te voorkomen. Z licht en ruitenwissers

9592 Ruitenwisserlampen en ruitenwissers! Open de motorkap nooit terwijl de wisserarm van de voorruit is weggeklapt. Klap de wisserarm nooit terug op de voorruit/achterruit als het wisserblad nog niet is gemonteerd. Houd de wisserarm stevig vast wanneer u een wisserblad verwisselt. Als u de wisserarm zonder wisserblad loslaat en deze op de voorruit valt, kan de kracht van de impact de voorruit beschadigen. Mercedes-Benz adviseert u de wisserbladen door een gekwalificeerde werkplaats te laten vervangen, bijvoorbeeld in een garage. via een Mercedes-Benz servicecentrum. Ruitenwisserbladen vervangen Wisserbladen verwijderen X Klap de wisserarm weg van de voorruit. Wisserbladen monteren Achterruitwisserblad vervangen G Gevaar voor letsel Als u de ruitenwisser heeft ingeschakeld, kan de wisserarm gaan bewegen en u verwonden. Haal de sleutel uit het contact voordat u het wisserblad vervangt. Het wisserblad verwijderen druk op. X Het wisserblad: in de richting van de pijl = vanaf de wisserarm? wegklappen. X Verwijder het wisserblad: in de richting van pijl A. X Verwijder de sleutel uit het contactslot. X Klap de wisserarm weg van de achterruit totdat deze voelbaar vastklikt. X Het wisserblad: in de richting van de pijl; Draai totdat deze loskomt van de wisserarmhouder. X Verwijder het wisserblad :.

96Ruitenwissers 93 Wisserblad monteren X Controleer de stand van het wisserblad :. X Draai het wisserblad: evenwijdig aan de wisserarm. X Klap de wisserarm terug op de achterruit. Spuitdoppen afstellen Controleer regelmatig de stand van de spuitdoppen. Als ze niet goed zijn afgesteld, kunt u ze zelf aanpassen. G Gevaar voor letsel Als u de ruitenwisser heeft ingeschakeld, kunnen de wisserarmen gaan bewegen en u verwonden. Haal vóór het afstellen van de sproeikoppen de sleutel uit het contactslot.! Gebruik geen gereedschap om de sproeikoppen af ​​te stellen, zoals: een naald. Anders kunnen de sproeikoppen beschadigd raken. Problemen met de ruitenwisser De ruitenwisser is geblokkeerd, bladeren of sneeuw belemmeren bijvoorbeeld de beweging van de ruitenwisser. De ruitenwissermotor is uitgeschakeld. X Haal om veiligheidsredenen de sleutel uit het contactslot. X Verhelp de oorzaak van de verstopping. X Schakel de ruitenwisser weer in. De ruitenwisser valt volledig uit. De aandrijving van de ruitenwisser is defect. X Stel met de combinatieschakelaar een andere ruitenwissersnelheid in. X Laat de ruitenwisser controleren bij een gekwalificeerde werkplaats. Verlichting en ruitenwissers X Om te testen kort afvegen met waswater (Y pagina 90). De sproeikoppen zijn correct afgesteld als de waterstraal ongeveer in het midden de voorruit raakt. Z

9794

9895 Voertuiguitrusting Overzicht airconditioningsystemen Airconditioningsystemen bedienen Airconditioningroosters afstellen

9996 Overzicht airconditioningsystemen Voertuiguitrusting i Deze gebruikershandleiding beschrijft alle modellen, standaarduitrusting en optionele uitrustingen voor uw voertuig die beschikbaar waren op het moment dat deze gebruikershandleiding ter perse ging. Landspecifieke afwijkingen zijn mogelijk. Houd er rekening mee dat uw voertuig mogelijk niet met alle beschreven functies is uitgerust. Dit geldt ook voor veiligheidsrelevante systemen en functies. weg van hier. Een verstopt filter vermindert de hoeveelheid lucht die naar het interieur van het voertuig wordt gevoerd. Houd daarom rekening met het filtervervangingsinterval, dat staat vermeld in het serviceboekje. Omdat het afhankelijk is van omgevingsinvloeden, zoals: Bij zware luchtvervuiling kan deze korter zijn dan in het serviceboekje staat vermeld. Klimaatbeheersing Overzicht klimaatsystemen Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen Houd u aan de aanbevolen instellingen op de volgende pagina's. Anders kunnen de ruiten beslaan. Dit kan ertoe leiden dat u niet meer kunt waarnemen wat er op de weg gebeurt en een ongeval veroorzaakt. De THERMOTRONIC airconditioning/automatische klimaatregeling regelt de temperatuur en vochtigheid van het interieur van het voertuig en filtert ongewenste stoffen uit de lucht. Het THERMOTRONIC-systeem voor verwarming/airconditioning/automatische klimaatregeling werkt alleen als de motor draait. 12 Het werkt alleen optimaal als u met gesloten zijruiten en gesloten panoramisch lamellendak rijdt. i Bij warm weer het voertuig korte tijd ventileren, b.v. met de comfortopeningsfunctie (Ypagina 65). Hierdoor wordt het koelproces versneld en wordt de gewenste binnentemperatuur van het voertuig sneller bereikt. i Het ingebouwde filter filtert stofdeeltjes grotendeels weg en filtert pollen volledig uit 12 THERMOTRONIC automatische klimaatregeling: De restwarmtefunctie kan alleen worden in- of uitgeschakeld als het contact is uitgeschakeld.

100Overzicht airconditioningsystemen 97 Heizmatic-regeleenheid: temperatuur instellen (ypagina 101) z De voorruit ontdooien (Y pagina 102) ; Recirculatiemodus in-/uitschakelen (Y pagina 104) = Luchtvolume instellen (y pagina 102) Airconditioning in-/uitschakelen (Y pagina 100) z Voorruit ontdooien (Y pagina 102)? Achterruitverwarming in-/uitschakelen (Y pagina 103) A Luchtverdeling afstellen (y pagina 101) z Voorruit ontdooien (Y pagina 102) Airconditioning Opmerkingen over het gebruik van de Heizmatic Hieronder leest u enkele tips en aanbevelingen om de gebruik de Heizmatic. RSchakel de airconditioning in door de knop = met de klok mee naar de gewenste stand te draaien (behalve stand 0). RGebruik de ontdooifunctie slechts korte tijd totdat de beslagen voorruit weer helder is. RGebruik de luchtrecirculatiefunctie slechts korte tijd, b.v. B. bij onaangename geuren van buitenaf of in een tunnel. Anders kunnen de ruiten beslaan, omdat er tijdens de recirculatiemodus geen verse lucht wordt aangezogen. Z

10198 Overzicht klimaatbeheersingssystemen Airconditioningregeleenheid Klimaatregeling: De temperatuur instellen (ypagina 101) z De voorruit ontdooien (Y pagina 102) ; Recirculatiemodus in-/uitschakelen (Y pagina 104) = Luchtvolume instellen (y pagina 102) Airconditioning in-/uitschakelen (Y pagina 100) z Voorruit ontdooien (Y pagina 102)? Achterruitverwarming in-/uitschakelen (Y pagina 103) A Luchtverdeling instellen (y pagina 101) z Voorruit ontdooien (Y pagina 102) B Koeling met luchtdroging in-/uitschakelen (Y pagina 100) Opmerkingen over het gebruik van de airconditioningsysteem Hieronder leest u enkele instructies en aanbevelingen over hoe u optimaal met de airconditioning kunt omgaan. RSchakel de airconditioning in door de knop = met de klok mee naar de gewenste stand te draaien (behalve stand 0). RZet de temperatuur op 22. RGebruik de ontdooifunctie slechts korte tijd totdat de beslagen voorruit weer helder is. RGebruik de luchtrecirculatiefunctie slechts korte tijd, b.v. B. bij onaangename geuren van buitenaf of in een tunnel. Anders kunnen de ruiten beslaan, omdat er tijdens de recirculatiemodus geen verse lucht wordt aangezogen.

102Overzicht airconditioningsystemen 99 Automatische airconditioningregeleenheid THERMOTRONIC: Luchtvolume aanpassen (ypagina 102) ; De klimaatregeling automatisch regelen (ypagina 101) = de voorruit ontdooien (Ypagina 102)? Temperatuur verhogen links (Y pagina 101) A Airconditioning in-/uitschakelen (Y pagina 100) B Temperatuur verhogen rechts (Y pagina 101) C Achterruitverwarming in-/uitschakelen (Y pagina 103) D Restwarmte in-/uitschakelen (Y pagina 105) E Luchtverdeling (Y pagina 101) F Koeling met luchtdroging in-/uitschakelen G Temperatuur verlagen rechts (Y pagina 101) H Display I Temperatuur verlagen links ( Y pagina 101) J Recirculatiemodus in-/uitschakelen (Y pagina 104) Airconditioning Opmerkingen over het gebruik van het automatische airconditioningsysteem THERMOTRONIC Hieronder leest u enkele tips en aanbevelingen voor het optimaal gebruik van het automatische airconditioningsysteem THERMOTRONIC. RSchakel de airconditioning in met de knoppen à en. Het indicatielampje op de à en de knoppen gaan branden. RZet de temperatuur op 22. RGebruik de ontdooifunctie slechts korte tijd totdat de beslagen voorruit weer helder is. RGebruik de luchtrecirculatiefunctie slechts korte tijd, b.v. B. bij onaangename geuren van buitenaf of in een tunnel. Anders kunnen de ruiten beslaan, omdat er tijdens de recirculatiemodus geen verse lucht wordt aangezogen. RGebruik de restwarmtefunctie als u het interieur van de auto wilt verwarmen of ventileren en het contact is uitgeschakeld. De restwarmtefunctie kan alleen worden in- of uitgeschakeld als het contact is uitgeschakeld. Z

103100 Airconditioningsystemen bedienen Airconditioning Airconditioningsystemen bedienen De airconditioning in- en uitschakelen Belangrijke zaken om mee te beginnen i Als u de airconditioning uitschakelt, wordt de luchttoevoer en -circulatie uitgeschakeld. Selecteer deze instelling slechts korte tijd, anders kunnen de ruiten beslaan. i Schakel de airconditioning bij voorkeur in met de Ã-knop (Y pagina 101). Verwarming/airconditioningsysteem in-/uitschakelen X Draai de sleutel in contactslotstand 2. X Inschakelen: Draai de regelaar = rechtsom in de gewenste positie (behalve positie 0) (YSEITE 97), (Y pagina 98). X Uitschakelen: Draai de knop = linksom naar stand 0 (Y pagina 97), (Y pagina 98). Automatische klimaatregeling THERMOTRONIC X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Inschakelen: Druk op de knop Ã. Het controlelampje op de Ã-knop gaat branden. Het luchtvolume en de luchtverdeling worden automatisch geregeld. of X Druk op de toets ^. Het controlelampje op de ^-knop gaat uit. De voorgaande instellingen zijn weer van kracht. X Uitschakelen: Druk op de toets ^. Het indicatielampje op de ^-knop gaat branden. Koeling met luchtdroging in- en uitschakelen Belangrijke zaken om mee te beginnen De koeling met luchtdroogfunctie is klaar voor gebruik als de motor draait. De binnenlucht van het voertuig wordt gekoeld en gedroogd volgens de geselecteerde temperatuur. G Gevaar voor ongevallen Als u de koeling met luchtdroogfunctie uitschakelt, wordt de binnenlucht van het voertuig niet gekoeld (bij warm weer) en niet gedroogd. De ruiten kunnen sneller beslaan, waardoor u het verkeer niet meer kunt waarnemen en een ongeval kunt veroorzaken. Tijdens de koelmodus kan er condens aan de onderkant van het voertuig verschijnen. Dit is normaal en duidt niet op een defect. De koeling met luchtdroogfunctie is alleen beschikbaar met de airconditioning of het automatische airconditioningsysteem THERMOTRONIC. i Bij koeling met luchtdroging wordt gebruik gemaakt van het koudemiddel R134a. Dit koudemiddel is vrij van CFK’s en dus onschadelijk voor de ozonlaag. In-/uitschakelen X Inschakelen: Druk op de knop. Het indicatielampje op de knop gaat branden. X Uitschakelen: Druk op de knop. Het indicatielampje op de knop gaat uit. De koeling met luchtdroging schakelt vertraagd uit.

104Aircosystemen bedienen 101 Problemen met de koeling met luchtdroogfunctie Wanneer u op de knop drukt, knippert het indicatielampje op de knop drie keer of blijft uit. Bij luchtdrogen kun je de koeling niet meer aanzetten. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Automatisch regelen van de klimaatregeling De automatische klimaatregeling is alleen beschikbaar met het automatische klimaatregelingssysteem THERMOTRONIC. In de automatische modus wordt de ingestelde temperatuur automatisch constant gehouden. De temperatuur van de uitstromende lucht, het luchtvolume en de luchtverdeling worden automatisch aangepast. De automatische modus werkt optimaal wanneer de koeling met luchtdroogfunctie is ingeschakeld. Indien nodig kan de koeling met luchtdroging worden uitgeschakeld. X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Stel de gewenste temperatuur in. X Inschakelen: Druk op de knop Ã. Het controlelampje op de Ã-knop gaat branden. De automatische regeling van het luchtvolume en de luchtverdeling is ingeschakeld. X Uitschakelen: Druk op de knop Ã. Het controlelampje op de Ã-knop gaat uit. Het luchtvolume wordt geregeld op het ingestelde niveau. In stand Q wordt de luchtverdeling geregeld. Temperatuur voor verwarming/airconditioning instellen U kunt de temperatuur voor het hele voertuig instellen. X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Verhogen/verlagen: Draai de knop : met de klok mee of tegen de klok in (Y pagina 97), (Y pagina 98). Verander de temperatuur alleen in kleine stapjes. Begin om 22. 13 Automatische klimaatregeling THERMOTRONIC U kunt de temperatuur voor de bestuurders- en passagierszijde individueel instellen. X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Verhogen/verlagen: Druk op de knop 9 of :. Verander de temperatuur alleen in kleine stapjes. Begin om 22. Luchtverdeling instellen Luchtverdelingsposities z Leidt lucht door de ontdooisproeiers. M Leidt lucht door de ventilatieopeningen van de ontdooier. Q Leidt de lucht naar het gehele interieur van het voertuig. O Leidt lucht door de voetenruimte en ventilatieopeningen aan de zijkant. P Leidt lucht door de ventilatieopeningen in het midden en aan de zijkant. Klimaatregeling verwarming/airconditioning X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Draai knop A naar het betreffende symbool (Y pagina 97), (Y pagina 98). De 13 airconditioning Z

105102 Airconditioningsystemen bedienen De airconditioningbediening kan ook naar het gebied tussen twee symbolen worden gedraaid. Automatische airconditioning THERMOTRONIC X Draai de sleutel in de contactslotstand 2. X Draai de knop E naar het betreffende symbool. De knop kan ook naar het gebied tussen twee symbolen worden gedraaid. Luchtvolume voor verwarming/airconditioningsysteem instellen X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Verhogen/verlagen: Draai de knop = rechtsom of linksom (Y pagina 97), (Y pagina 98). Automatische airconditioning THERMOTRONIC X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Verhogen/verlagen: Draai de knop: met de klok mee of tegen de klok in. Voorruit ontdooien Met deze functie kunt u de voorruit ontdooien of de mist aan de binnenkant van de voorruit en de zijruiten verwijderen. i Selecteer de ontdooifunctie pas totdat de voorruit weer helder is. Verwarmings-/airconditioningsysteem X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Inschakelen: Schakel de koeling met luchtdroging in. 14 X Schakel de recirculatiemodus uit. X Draai de bedieningselementen :, = en A in stand z (Y pagina 97), (Y pagina 98). X Uitschakelen: Draai de bedieningselementen :, = en A in de gewenste stand (behalve stand z) (Y pagina 97), (Y pagina 98). Automatische airconditioning THERMOTRONIC X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Inschakelen: Druk op de knop. Het indicatielampje op de knop gaat branden. Het systeem schakelt over naar de volgende functies: RKoeling met luchtdroging aan RLuchthoeveelheid hoog 15 RTemperatuur hoog 15 RLuchtverdeling richting voorruit en zijruiten voor RRecirculatiemodus uit Het indicatielampje op de knop gaat uit. De voorgaande instellingen worden weer van kracht. De koeling met luchtdroging blijft ingeschakeld. De recirculatiemodus blijft uitgeschakeld. of X Druk op de knop Ã. Het indicatielampje op de knop gaat uit. Het luchtvolume en de luchtverdeling worden automatisch geregeld. of 14 airconditioning 15 afhankelijk van de buitentemperatuur

106Klimaatsystemen bedienen 103 X Druk op één van de knoppen 9 of : voor de temperatuur. Het indicatielampje op de knop gaat uit. De luchtverdeling wordt richting de voorruit geregeld en de airconditioning schakelt over naar de handmatige stand. of Het indicatielampje op de knop gaat uit. De luchtverdeling wordt richting de voorruit geregeld. De klimaatregeling schakelt over naar de handmatige modus. Beslaan van ruiten verwijderen Ramen van binnen beslagen X Schakel de koeling in met luchtdroogfunctie 16. X Automatische modus inschakelen Ã. 17 X Als de ruiten blijven beslaan: Schakel de ontdooifunctie in (Y pagina 102). i Kies deze instelling pas totdat de voorruit weer helder is. Ramen aan de buitenkant beslagen X Schakel de ruitenwissers in. X Draai de luchtverdelingsknop naar het O- of P-symbool. i Kies deze instelling pas totdat de voorruit weer helder is. Achterruitverwarming in-/uitschakelen G Gevaar voor ongevallen Zorg er vóór vertrek voor dat alle ruiten ijs- en sneeuwvrij zijn, anders kunt u door het verminderde zicht niet meer zien wat er op de weg gebeurt en een ongeluk veroorzaken. De achterruitverwarming verbruikt veel elektriciteit. Zet hem dus uit zodra de achterruit vrij is. Anders wordt de achterruitverwarming pas na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. Als de accuspanning te laag is, kan de achterruitverwarming uitschakelen. X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Druk op de ª 18 / 19-knop. Het indicatielampje op de knop ª 18 / 19 gaat aan of uit. Problemen met de achterruitverwarming Als het controlelampje op de /ª-knop op de achterruitverwarming knippert, is de spanning van het elektrische systeem van het voertuig te laag of staat het dak open. De achterruitverwarming is voortijdig uitgeschakeld of kan niet worden ingeschakeld. X Schakel onnodige verbruikers uit, b.v. B. leeslamp of binnenverlichting. Wanneer de accu voldoende is opgeladen, wordt de achterruitverwarming automatisch weer ingeschakeld. Klimaatregeling 16 alleen leverbaar met airconditioning of automatische klimaatregeling THERMOTRONIC 17 Automatische klimaatregeling THERMOTRONIC 18 Airconditioning/automatische klimaatregeling THERMOTRONIC 19 Heizmatic Z

107104 Airconditioningsystemen bedienen Klimaatbeheersing Recirculatiemodus in- en uitschakelen Als er onaangename geuren in de buitenlucht aanwezig zijn, kunt u de toevoer van verse lucht tijdelijk uitschakelen. Dan wordt alleen de binnenlucht gecirculeerd. De werking van de recirculatiemodus is voor alle bedieningsapparaten hetzelfde. G Gevaar voor ongevallen Bij lage buitentemperaturen slechts korte tijd op de recirculatiemodus overschakelen. Anders kunnen de ruiten beslaan en kan het verminderde zicht u en anderen in gevaar brengen. Dit kan ertoe leiden dat u niet meer kunt waarnemen wat er op de weg gebeurt en een ongeval veroorzaakt. X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Inschakelen: Druk op de e-knop. Het indicatielampje op de e-knop gaat branden. i De recirculatiemodus wordt automatisch ingeschakeld als de buitentemperatuur hoog is. Het controlelampje op de e-knop brandt niet als de luchtrecirculatiemodus automatisch is ingeschakeld. Na ongeveer 30 minuten wordt buitenlucht toegevoegd. X Uitschakelen: Druk op de e-toets. Het controlelampje op de e-knop gaat uit. i De recirculatiemodus schakelt automatisch uit Rafter circa vijf minuten bij buitentemperaturen onder circa 7 Rafter circa vijf minuten als koeling met luchtdroging uitgeschakeld is 20 Rafter circa 30 minuten bij buitentemperaturen boven circa 7 Comfort openen/sluiten met de recirculatieknop G Risico Letsel op Let er bij het openen en sluiten van de zijruiten op dat niemand bekneld raakt tussen de zijruit en het deurkozijn. Houd geen lichaamsdelen of voorwerpen tegen de zijruiten tijdens het openen of sluiten. Door de zijruiten te bewegen kunnen ze naar binnen worden getrokken of bekneld raken tussen de zijruit en het deurkozijn. Bij gevaar drukt u op de W-knop om de zijruiten in de tegenovergestelde richting te openen of te sluiten. Zorg er bij het openen en sluiten van het panoramische lamellendak voor dat niemand bekneld raakt. Bij gevaar drukt u op de knop 2 om het zonnedak in de tegenovergestelde richting te openen of te sluiten. X Comfortsluiten: Druk op knop e tot de zijruiten en het panoramische lamellenschuifdak sluiten. Het indicatielampje op de e-knop gaat branden. De recirculatiemodus is ingeschakeld. X Comfortopening: druk op de e-knop tot de zijruiten opengaan. De zijruiten bewegen naar hun oorspronkelijke positie. Het controlelampje op de e-knop gaat uit. De recirculatiemodus is uitgeschakeld. Het panoramische lamellenschuifdak gaat in de ventilatiestand. i Als u de zijruiten of het panoramische lamellenschuifdak na het comfortsluiten handmatig opent, blijven ze tijdens het comfortopening in deze stand staan. 20 THERMOTRONIC airconditioning/automatische klimaatregeling

108Ventilatiesproeiers instellen 105 Restwarmte in- en uitschakelen De restwarmtefunctie is alleen beschikbaar bij de automatische airconditioning THERMOTRONIC. Nadat u de motor heeft uitgeschakeld, kunt u de restwarmte van de motor maximaal 30 minuten lang gebruiken om het stilstaande voertuig te verwarmen. De verwarmingsduur is afhankelijk van de ingestelde binnentemperatuur van het voertuig. i Ongeacht de ingestelde luchthoeveelheid draait de ventilator op een laag niveau. i Als u bij hoge temperaturen de restwarmtefunctie inschakelt, wordt alleen de ventilatie ingeschakeld. De ventilator draait op gemiddelde snelheid. X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 0 of verwijder deze. X Inschakelen: Druk op de Ì-knop. Het controlelampje op de Ì-knop gaat branden. X Uitschakelen: Druk op de Ì-knop. Het controlelampje op de Ì-knop gaat uit. i De restwarmte wordt automatisch uitgeschakeld Rna ongeveer 30 minuten Rbij het inschakelen van het contact Rbij het dalen van de accuspanning Rbij een te lage koelvloeistoftemperatuur. Ventilatieopeningen afstellen Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor letsel Uit de ventilatieopeningen kan zeer hete of zeer koude lucht ontsnappen, wat tot brandwonden of bevriezing van de onbeschermde huid in de directe omgeving van de ventilatieopeningen kan leiden. Plaats geen onbeschermde lichaamsdelen in de buurt van de ventilatieopeningen. Richt indien nodig de luchtstroom naar een ander deel van het interieur van het voertuig. Om de toevoer van frisse lucht via de ventilatieopeningen naar het interieur van het voertuig te garanderen, dient u de volgende instructies in acht te nemen: RHoud het luchtinlaatrooster op de motorkap vrij van afzettingen, bijv. van vuil. IJs, sneeuw of bladeren. RHoud de sproeiers en ventilatieroosters in het interieur van het voertuig altijd vrij. i Voor tochtarme ventilatie plaatst u de duwhandvatten van de ventilatieopeningen in de middelste stand. Middensproeiers afstellen: Linker middensproeier; Rechter middensproeier = rechter middensproeierregelaar? Dopbediening links midden X Openen/sluiten: De bedieningselementen = en? omhoog of omlaag draaien. Airconditioning Z

109106 Ventilatiesproeiers instellen Zijsproeiers instellen Klimaatregeling X Openen/sluiten: Draaiknop = omhoog of omlaag. i De ventilatieopening voor de zijruitverwarming: is nooit volledig gesloten, zelfs niet als de zijventilatie open is; gesloten is. Ventilatiemondstuk in het dashboardkastje afstellen Het dashboardkastje kan worden geventileerd als de THERMOTRONIC airconditioning/automatische klimaatregeling is ingeschakeld, b.v. om de inhoud af te koelen. De hoeveelheid toegevoerde lucht is afhankelijk van het ingestelde luchtvolume en de luchtverdeling.! Sluit de ventilatieopening wanneer u het voertuig verwarmt. Wanneer de buitentemperatuur hoog is, opent u het ventilatiemondstuk en schakelt u de koeling met luchtdroogfunctie in. Anders kunnen temperatuurgevoelige voorwerpen die in het dashboardkastje zijn opgeslagen beschadigd raken. : Regelaar ventilatiemondstuk ; Ventilatie mondstuk Ventilatieroosters achteraan afstellen Ventilatieroosters middenachter afstellen: Ventilatierooster linksachter; Ventilatie rechts achter = Ventilatiebediening achter X Openen/sluiten: Bedieningsknop = naar rechts of links draaien.

110107 Voertuiguitrusting Inrijinstructies Rijden Handgeschakeld AUTOTRONIC Tanken Parkeren Rij-instructies Rijsystemen Trailerbediening Rijden en parkeren

111108 Rijden Rijden en parkeren Voertuiguitrusting i Deze gebruikershandleiding beschrijft alle modellen, standaarduitrusting en optionele uitrustingen voor uw voertuig die beschikbaar waren op het moment dat deze gebruikershandleiding ter perse ging. Landspecifieke afwijkingen zijn mogelijk. Houd er rekening mee dat uw voertuig mogelijk niet met alle beschreven functies is uitgerust. Dit geldt ook voor veiligheidsrelevante systemen en functies. Inrijinstructies Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen Nieuwe remblokken hebben pas na enkele honderden kilometers een optimale remwerking. Compenseer vooraf de verminderde remwerking door meer druk uit te oefenen op het rempedaal. Dit geldt ook na het vervangen van remblokken of remschijven. De eerste 1500 km Hoe meer u de motor in het begin beschermt, hoe tevredener u later zult zijn over de motorprestaties. Rijd daarom de eerste 1500 km met verschillende snelheden en motortoerentallen. RVermijd hoge niveaus van stress gedurende deze tijd, b.v. Rijd op volle toeren. Schakel tijdig in, uiterlijk wanneer de toerentellernaald 2/3 van het rode gedeelte van de toerentellerweergave heeft bereikt. R Schakel tijdens het remmen niet handmatig terug. Voertuigen met AUTOTRONIC: Vanaf 1500 km kunt u het motortoerental continu verhogen en het voertuig op volle snelheid brengen. i Als de motor van uw voertuig of onderdelen van de aandrijflijn zijn vervangen, volg dan ook deze inrijinstructies. Rijden Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen Plaats geen voorwerpen in de voetenruimte van de bestuurder. Wanneer u de vloermat of vloerbedekking in de voetenruimte van de bestuurder gebruikt, zorg er dan voor dat er voldoende ruimte is voor de pedalen en dat deze stevig vastzitten. Gebruik niet meerdere deurmatten op elkaar. Bij plotselinge rij- of remmanoeuvres kunnen voorwerpen of vloermatten anders tussen de pedalen bekneld raken. U kunt dan niet meer remmen, koppelen of accelereren zoals bedoeld, wat tot ongelukken of letsel kan leiden. G Gevaar voor ongevallen. Op gladde wegen niet terugschakelen om te remmen. De aandrijfwielen kunnen grip verliezen en het voertuig kan gaan slippen. U kunt de controle over uw voertuig verliezen en een ongeval veroorzaken.! Laat de motor snel opwarmen. Gebruik het volledige vermogen van de motor pas als deze de bedrijfstemperatuur heeft bereikt. Plaats de AUTOTRONIC alleen in de betreffende rijpositie als het voertuig stilstaat. Als u wegrijdt op een gladde ondergrond, probeer dan de aandrijfwielen niet te laten draaien, anders kunnen ze de aandrijflijn beschadigen.

112Rijden 109 Sleutelstanden g Verwijder de sleutel 1 Stroomvoorziening voor sommige verbruikers, zoals Ruitenwisser 2 Ontsteking (voedingsspanning voor alle verbruikers) en rijpositie 3 Start i Als de sleutel niet in het voertuig past, kan deze toch in het contactslot worden omgedraaid. Het contact gaat niet aan. De motor kan niet worden gestart. Starten Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor vergiftiging Laat de motor nooit in gesloten ruimtes draaien. De uitlaatgassen bevatten giftig koolmonoxide. Het inademen van uitlaatgassen is schadelijk voor de gezondheid en kan leiden tot bewusteloosheid en de dood.! Geef geen gas tijdens het starten. Handgeschakelde versnellingsbak X Trek de rem aan en houd deze ingedrukt. X Trap het koppelingspedaal volledig in. X Schakel neutraal in N. i U kunt de motor alleen starten als u het koppelingspedaal volledig intrapt. AUTOTRONISCH i U kunt de motor ook starten als de transmissie in stand N staat. Startproces X Start de dieselmotor: Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2 (Y pagina 109). Het voorverwarmingslampje % in het instrumentenpaneel gaat branden. X Wanneer het voorgloeilampje uitgaat %, draait u de sleutel naar stand 3 (y pagina 109) en laat u hem los zodra de motor draait. i Als de motor warm is, kunt u hem starten zonder voorverwarmen. i Voertuigen met AUTOTRONIC: U kunt ook de tipstartfunctie gebruiken. Draai hiervoor de sleutel naar stand 3 (Y pagina 109) en laat hem onmiddellijk weer los. De motor start dan automatisch. Wegrijden Handgeschakelde versnellingsbak X Trek de rem aan en houd deze ingedrukt. X Trap het koppelingspedaal volledig in. X Schakel de eerste versnelling of de achteruitversnelling R in. X Zet de parkeerrem los (Y pagina 126). Rijden en parkeren Z

113110 Rijden Rijden en parkeren X Laat het koppelingspedaal langzaam los en geef voorzichtig gas.! Schakel tijdig en zorg ervoor dat de wielen niet gaan draaien. Anders kunt u uw voertuig beschadigen. i Volg het schakeladvies op het multifunctionele display voor een brandstofgeoptimaliseerde rijstijl (Y pagina 115). i Na het wegrijden wordt de auto automatisch centraal vergrendeld. De borgpennen van de deuren komen naar beneden. U kunt de deuren op elk moment van binnenuit openen. U kunt ook de automatische deurvergrendeling uitschakelen (Y pagina 162). AUTOTRONIC i Alleen als u het rempedaal intrapt, kunt u de keuzehendel vanuit stand P in de gewenste transmissiestand zetten. Pas dan wordt de keuzehendelvergrendeling opgeheven. X Bedien de rem en houd deze ingedrukt. X Zet de versnellingsbak in stand D of R. X Zet de parkeerrem los (Y pagina 126). X Laat de rem los. X Geef voorzichtig gas. i Na een koude start schakelt de transmissie met een hogere snelheid. Hierdoor bereikt de katalysator eerder zijn bedrijfstemperatuur. i Na het wegrijden wordt de auto automatisch centraal vergrendeld. De borgpennen van de deuren komen naar beneden. U kunt de deuren op elk moment van binnenuit openen. U kunt ook de automatische deurvergrendeling uitschakelen (Y pagina 162). Heuvelstarthulp De heuvelstarthulp ondersteunt u bij het voor- en achteruit rijden op een helling. Nadat u uw voet van het rempedaal heeft gehaald, staat uw auto korte tijd stil. Hierdoor heeft u de tijd om uw voet op het gaspedaal te zetten en weg te rijden zonder dat de auto direct wegrolt. G Gevaar voor ongevallen Verlaat de auto nooit als deze met behulp van de Hill Start Assist wordt vastgehouden. Na ongeveer een seconde houdt de Hill Start Assist uw auto niet meer vast en kan deze wegrollen. X Haal uw voet van de rem. i Nadat u uw voet van het rempedaal haalt, wordt het voertuig ongeveer een seconde vastgehouden. X-benadering. De starthulp op een helling werkt niet als u wegrijdt op een vlakke weg of als u bergafwaarts rijdt. Bij auto's met AUTOTRONIC staat de transmissie in stand N. Rde parkeerrem is aangetrokken. RESP is defect. ECO start-stop-functie Algemene informatie De ECO start-stop-functie is alleen beschikbaar voor de A 160 en A 180 modellen met handgeschakelde versnellingsbak. De ECO start-stop-functie zorgt ervoor dat de motor automatisch uitschakelt zodra u het voertuig stopt. Zodra u het koppelingspedaal indrukt, wordt de motor weer gestart. Elke keer dat de motor met de sleutel wordt gestart, wordt de ECO start-stop-functie ingeschakeld.

114Rijden 111 Automatische motorstop De ECO start/stop-functie zorgt ervoor dat de motor automatisch wordt uitgeschakeld zodra u het voertuig stopt. De ECO start-stopfunctie is beschikbaar wanneer de ECO-indicator op het multifunctionele display verschijnt. ECO start-stopweergave (voorbeeld) Op het multifunctionele display verschijnt de schakelinstructie voor het inschakelen van neutraal N. Schakelinstructies (voorbeeld) X Schakel de neutraalstand N in en laat het koppelingspedaal los. De motor wordt automatisch uitgeschakeld. Om de ECO start-stop-functie te laten werken en het ECO-symbool op het multifunctionele display weer te geven, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: RHet indicatielampje voor de ECO-knop brandt groen. RDe motor heeft de bedrijfstemperatuur bereikt. RDe kap is gesloten. RDe buitentemperatuur ligt binnen het comfortbereik. RHet laadniveau van de batterij is in orde. RDe remondersteuning is stabiel. RHet bestuurdersportier is gesloten en de bestuurder draagt ​​een veiligheidsgordel. De motor wordt automatisch gestopt als Rde rijsnelheid laag is Rde neutrale versnelling N is ingeschakeld Rhet koppelingspedaal niet is ingetrapt. Automatische motorstart De ECO start-stop-functie zorgt ervoor dat de automatisch afgezette motor automatisch weer wordt gestart zodra u de koppeling indrukt terwijl het voertuig stilstaat. X Trap het koppelingspedaal in. De motor start automatisch. X Schakel de eerste versnelling of de achteruitversnelling in en rijd weg.! Schakel de versnelling niet in zonder de koppeling in te trappen, anders wordt de automatische motorstart geblokkeerd. Dit betekent dat de batterij indien nodig niet kan worden opgeladen en dat de THERMOTRONIC-ontdooifunctie niet kan worden uitgevoerd. i Bij het manoeuvreren van het voertuig wordt het voertuig niet automatisch uitgeschakeld met de ECO start-stop-functie. Pas na een startsnelheid van minimaal 15 km/u wordt de motor bij de volgende stop uitgeschakeld. Rijden en parkeren Z

115112 Rijden Rijden en parkeren i Het automatisch starten van de motor in de ECO start-stop-functie is zachter dan het starten van de motor met de contactsleutel. De motor wordt automatisch gestart in de ECO start-stop-functie wanneer Rde rijsnelheid boven een drempel komt Rde ECO-knop wordt ingedrukt Rde ontdooifunctie van de THERMOTRONIC comfort automatische klimaatregeling is geselecteerd. De motor start ook automatisch als het ECO-symbool niet langer op het multifunctionele display wordt weergegeven. Dit is het geval wanneer niet meer aan een voorwaarde voor de automatische motorstop wordt voldaan, b.v. B. als R de remondersteuning dit vereist, R het laadniveau van de accu is gedaald, R de bestuurder zijn veiligheidsgordel draagt ​​of het bestuurdersportier is geopend, R de motorkap is geopend. X Inschakelen: Druk op de toets :. Het indicatielampje; brandt en het ECO-symbool verschijnt groen op het multifunctionele display. Als niet aan alle voorwaarden is voldaan, wordt het ECO-symbool op het multifunctionele display geel weergegeven. In dit geval is de ECO start-stop-functie niet beschikbaar. Als het indicatielampje; uit is, is de ECO start-stop-functie uitgeschakeld. De motor schakelt bij stilstand niet meer automatisch uit. i Telkens wanneer u de motor opnieuw start, wordt de ECO start-stop-functie ingeschakeld. ECO start-stop-functie uit-/inschakelen : ECO start-stop-functie uit-/inschakelen; Controlelampje X Uitschakelen: Druk op de toets :. Het indicatielampje; en het ECO-symbool op het multifunctionele display gaat uit.

116Rijden 113 Motorproblemen Probleem De motor wil niet starten. De starter werkt hoorbaar. De motor start niet. De starter werkt hoorbaar. Het waarschuwingslampje brandstofreserve brandt en de brandstofmeter staat op 0. De motor start niet. De starter is niet hoorbaar. Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen RDe motorelektronica is defect. RDe brandstoftoevoer is verstoord. X Voordat u opnieuw probeert te starten, draait u de sleutel in het contactslot terug naar stand 0. X Start de motor opnieuw (Y pagina 109). Vermijd te lange en te frequente startpogingen, omdat hierdoor de accu leegraakt. Als de motor ook na meerdere startpogingen niet aanslaat: X Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. een Mercedes-Benz servicepunt. De brandstoftank werd afgetapt. X Tank het voertuig bij. De boordspanning is te laag omdat de accu te zwak of leeg is. X Krijg hulp bij het starten (Y pagina 237). Als de motor ondanks starthulp niet aanslaat: X Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. een Mercedes-Benz servicepunt. Rijden en parkeren De starter werd blootgesteld aan overmatige thermische belasting. X Laat de starter ongeveer twee minuten afkoelen. XStart de motor opnieuw. Als de motor nog steeds niet aanslaat: X Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. een Mercedes-Benz servicepunt. Voertuigen met benzinemotoren: De motor draait onregelmatig en slaat af. De motorelektronica of een mechanisch onderdeel van het motormanagement is defect. X Geef slechts een beetje gas. X De oorzaak onmiddellijk bij een gekwalificeerde werkplaats laten verhelpen, b.v. B. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. Anders kan onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen en deze beschadigen! Z

117114 Handgeschakelde versnellingsbak Rijden en parkeren Probleem De weergave van de koelvloeistoftemperatuur is hoger dan 120. Bovendien kan er een displaymelding op het multifunctionele display verschijnen en kan er een waarschuwingstoon klinken. Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen Het koelvloeistofpeil is te laag. Het koelwater is te heet en de motor wordt niet voldoende gekoeld. X Stop zo snel mogelijk en laat de motor en de koelvloeistof afkoelen. X Controleer het koelvloeistofpeil (Y pagina 211). Let op de waarschuwingen en vul indien nodig koelvloeistof bij. Als het koelvloeistofpeil in orde is, is de elektrische ventilator van de radiateur mogelijk defect. Het koelwater is te heet en de motor wordt niet voldoende gekoeld. X Als de koelvloeistoftemperatuur lager is dan 120 °C, verder rijden naar de dichtstbijzijnde gekwalificeerde werkplaats, b.v. naar een Mercedes-Benz-servicecentrum. X Er is sprake van een hoge motorbelasting, b.v. Vermijd bergop rijden en stop-and-go. Handgeschakelde versnellingsbak Handgeschakelde versnellingsbak met 6 versnellingen Handgeschakelde versnellingsbak met 5 versnellingen Shifter Shifter! Wanneer u schakelt tussen versnelling 5 en 6, zorg er dan voor dat u de schakelhendel helemaal naar rechts duwt. Anders kunt u per ongeluk naar de 3e of 4e versnelling schakelen en de transmissie beschadigen. Overschrijd in geen geval de maximumsnelheden in de afzonderlijke versnellingen. Als u met een te hoge snelheid terugschakelt (remschakeling), kan dit ervoor zorgen dat de motor een te hoog toerental draait en motorschade veroorzaakt.

118AUTOTRONISCH 115! Op lange en steile hellingen, vooral als het voertuig beladen is of als u met een aanhanger rijdt, moet u vroegtijdig versnelling 1, 2 of 3 selecteren. Zo maak je gebruik van de remwerking van de motor. Dit vermindert de belasting van het remsysteem en voorkomt dat de remmen oververhit raken en te snel verslijten. Stationair N in de ECO start-stop-functie Als de voertuigsnelheid in stationair N onder een bepaalde drempel ligt en u het koppelingspedaal niet intrapt, wordt de motor uitgeschakeld. Meer informatie over de ECO start/stop-functie (Y pagina 110). Zet de achteruitversnelling in! Schakel alleen in de achteruitversnelling R als de auto stilstaat, anders kunt u de transmissie beschadigen. i Wanneer de achteruitversnelling is ingeschakeld, is de ECO start/stop-functie niet beschikbaar. Meer informatie over de ECO start/stop-functie (Y pagina 110). X Handgeschakelde vijfversnellingsbak: Beweeg de versnellingspook naar rechts en vervolgens naar achteren. X Handgeschakelde zesversnellingsbak: Trek de versnellingspook omhoog, beweeg hem naar links en vervolgens naar achteren. Schakeladvies Het schakeladvies geeft informatie over hoe u brandstofbesparend kunt rijden. De aanbevolen versnelling wordt weergegeven op het multifunctionele display. X Schakel naar de aanbevolen versnelling als het bijbehorende schakeladvies verschijnt: op het multifunctionele display van het instrumentenpaneel. AUTOTRONIC Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen De bewegingsvrijheid van de pedalen mag door niets worden beperkt. Houd de voetenruimte van de bestuurder altijd vrij van voorwerpen. Zorg er bij vloermatten of tapijten voor dat er voldoende ruimte is voor de pedalen en dat ze stevig vastzitten. Gebruik niet meerdere deurmatten op elkaar. G Gevaar voor ongevallen. Op gladde wegen niet terugschakelen om te remmen. De aandrijfwielen kunnen grip verliezen en het voertuig kan gaan slippen. U kunt de controle over uw voertuig verliezen en een ongeval veroorzaken. i Houd er rekening mee dat wanneer de motor wordt uitgeschakeld, de krachtoverdracht tussen de motor en de transmissie wordt onderbroken. Zet daarom bij uitgeschakelde motor en stilstaand voertuig de automatische transmissie in transmissiestand P en schakel de elektrische parkeerrem in om te voorkomen dat het voertuig wegrolt. Rijden en parkeren Z

119116 AUTOTRONIC Rijden en parkeren Keuzehendel Inleiding De AUTOTRONIC is een elektronisch geregelde, continu variabele automatische transmissie. De overbrengingsverhouding wordt voortdurend gewijzigd. Hierdoor wordt een optimale aanpassing aan uw individuele rijstijl en een verhoogd rijcomfort bereikt. Keuzehendel als u de kruipversnelling of de keuzehendelstand D heeft geselecteerd. In de transmissiestand D kunt u de overbrengingsverhouding van de AUTOTRONIC beïnvloeden door zelf het schakelen over te nemen. Transmissiestanden B Parkeerstand Beveiligt het geparkeerde voertuig tegen wegrollen. Zet de versnellingsbak alleen in stand P (Y pagina 125) als het voertuig stilstaat. U kunt de sleutel alleen verwijderen als de versnellingsbak in stand P staat. Wanneer de sleutel wordt verwijderd, is de keuzehendel geblokkeerd. P Parkeerstand met keuzehendelvergrendeling R Achteruitversnelling N Neutraal D Rijstand Transmissiestand en weergave rijprogramma C A Achteruitversnelling Zet de transmissie alleen in stand R als het voertuig stilstaat Neutraal Stationair Er wordt geen vermogen van de motor naar de aandrijfwielen overgebracht . Wanneer u de remmen loslaat, kunt u het voertuig vrij bewegen, b.v. B. Duwen of slepen. Als het ESP is uitgeschakeld of defect is: Zet de versnellingsbak alleen in stand N als het voertuig dreigt te gaan slippen, bijvoorbeeld bij een slippartij. B. op gladde wegen! Rollen in neutraal N kan leiden tot schade aan de krachtoverbrenging. : Versnellingsstandindicator; Weergave rijprogramma (C/S) of (C/S/M) Op de weergave van het rijniveau op het multifunctionele display kunt u de geselecteerde versnelling zien. 7 Rijden Rijden De transmissie selecteert automatisch de optimale overbrengingsverhouding voor vooruitrijden.

120AUTOTRONIC 117 Schakelproces De AUTOTRONIC schakelt automatisch naar de afzonderlijke versnellingen in transmissiestand D. Dit is afhankelijk van Rhet gekozen rijprogramma C/S (Y pagina 117) Rde stand van het gaspedaal Rde gereden snelheid. Rij-instructies Gaspedaalpositie Uw rijstijl heeft invloed op het schakelen van de AUTOTRONIC: R weinig gas: vroeg opschakelen R veel gas: laat opschakelen Kickdown Gebruik de kickdown als u tot maximale snelheid wilt accelereren: X Trap het gaspedaal voorbij de druk in punt. Afhankelijk van het motortoerental schakelt de transmissie naar een lagere versnelling. X Als de gewenste snelheid is bereikt, minder gas geven. De transmissie schakelt weer omhoog. Het trekken van een aanhangwagen X, afhankelijk van de helling of helling, terugschakelen naar schakelgebied 3 of 2, ook als de cruise control is ingeschakeld of als de Speedtronic is ingeschakeld. Programmakeuzeknop Met de programmakeuzeknop kunt u kiezen tussen verschillende rijeigenschappen. Programmakeuzeknop C Comfort S Sportief comfortabele, verbruiksgeoptimaliseerde rijstijl sportieve rijstijl i Meer informatie over "rijprogramma" (Y pagina 117). X Druk op de programmakeuzeknop : totdat de letter van het gewenste rijprogramma op het multifunctionele display verschijnt. Automatisch rijprogramma Het rijprogramma C heeft de volgende kenmerken: RComfortabel motorontwerp. ROptimaal brandstofverbruik dankzij vroege schakeltijden van AUTOTRONIC. Behalve bij volgas rijdt het voertuig soepeler vooruit en achteruit. RDe doseerbaarheid is verhoogd. Hierdoor heeft het voertuig b.v. Verbeterde rijstabiliteit op gladde wegen. RDe AUTOTRONIC schakelt eerder in. Hierdoor rijdt het voertuig met lagere snelheden en draaien de wielen minder snel. Het S-rijprogramma beschikt over de volgende kenmerken: RSportief motorontwerp. RDe auto vertrekt in de eerste versnelling. Rijden en parkeren Z

121118 AUTOTRONIC Rijden en parkeren RDe AUTOTRONIC schakelt later in. RLatere schakeltijden van de AUTOTRONIC kunnen tot een hoger brandstofverbruik leiden. Handmatige bediening Inleiding In de keuzehendelstand D kunt u zelf schakelen. Schakel de handmatige modus in Op het multifunctionele display verschijnt M. Handmatige bediening is ingeschakeld. Opschakelen X Tik de keuzehendel naar rechts richting D+. Afhankelijk van de gekozen versnelling schakelt de transmissie naar de eerstvolgende hogere versnelling. i Als de bovenste motortoerentallimiet van de momenteel ingeschakelde versnelling wordt bereikt en u blijft accelereren, schakelt AUTOTRONIC automatisch op. Terugschakelen Afhankelijk van de gekozen versnelling schakelt de transmissie naar de eerstvolgende lagere versnelling. Selecteer de goedkoopste uitrusting De transmissie schakelt naar de versnelling waarin het voertuig gemakkelijk kan worden versneld of afgeremd. Hiervoor schakelt de transmissie één of meerdere versnellingen terug. Handmatige bediening uitschakelen De transmissie schakelt van de huidige versnelling naar D. of X. Druk kort op de programmakeuzeknop (Y pagina 117) naast de keuzehendel. Op het multifunctionele display verschijnt vervolgens de letter van het laatst geselecteerde rijprogramma C of S. De transmissie schakelt van de huidige versnelling naar D. i Als het handmatige rijprogramma M is geselecteerd en u de motor opnieuw start, schakelt AUTOTRONIC over naar het automatische rijprogramma C of S. Dat wil zeggen Automatisch rijprogramma C of S wordt geselecteerd, de AUTOTRONIC blijft in het overeenkomstige rijprogramma nadat de motor opnieuw is gestart. i Als u de keuzehendel in richting D drukt wanneer de snelheid te hoog is, schakelt de transmissie niet terug om te voorkomen dat de motor te hoog gaat draaien. i Wanneer de onderste motortoerentallimiet van de momenteel ingeschakelde versnelling wordt bereikt, schakelt AUTOTRONIC automatisch terug.

122AUTOTRONIC 119 Problemen met de versnellingsbak Probleem De versnellingsbak heeft schakelproblemen. Het acceleratievermogen neemt af. Het tipcircuit werkt niet meer. De transmissie schakelt niet meer. Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen De versnellingsbak verliest olie. X Laat de versnellingsbak onmiddellijk bij een gekwalificeerde werkplaats controleren. De transmissie bevindt zich in de noodmodus. X Stoppen. X Zet de versnellingsbak in stand P. X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 0. X Wacht minimaal 10 seconden voordat u de motor opnieuw start. X Zet de versnellingsbak in stand D of R. X Laat de versnellingsbak onmiddellijk bij een gekwalificeerde werkplaats controleren. Rijden en parkeren Parkeervergrendeling handmatig deactiveren Bij een elektrische storing kunt u de vergrendeling van de keuzehendel in stand P handmatig deactiveren, b.v. als u het voertuig wilt slepen. X Trek de parkeerrem aan. Voertuigen met design- en uitrustingslijn CLASSIC of AVANTGARDE X Bekerhouder: naar boven uittrekken. X Een geschikt hulpmiddel:, zoals Steek een schroevendraaier in de uitsparing. X Druk het gereedschap : in de richting van de pijl en beweeg tegelijkertijd de keuzehendel uit stand P. X Trek het gereedschap : eruit. De keuzehendel kan nu vrij bewogen worden tot hij terug in stand P staat. Z

123120 Tanken Rijden en parkeren Voertuigen met design- en uitrustingslijn ELEGANCE of met optionele armsteun voor G Gevaar voor letsel De ontgrendelingsgrendel; kan erg heet zijn. Druk daarom alleen met een geschikte pin op de ontgrendelingsbout, anders kunt u zich verbranden. X Met geschikt gereedschap: op de ontgrendelingsbouten; Druk op en beweeg tegelijkertijd de keuzehendel uit stand P. De keuzehendel kan nu vrij bewogen worden tot hij terug in stand P staat. Tanken Belangrijke veiligheidsinstructies G Explosiegevaar Brandstoffen zijn licht ontvlambaar. Vuur, open vuur en roken zijn daarom verboden bij de omgang met brandstoffen. Schakel de motor uit voordat u gaat tanken. G Gevaar voor letsel Kom niet in contact met brandstoffen. U schaadt uw gezondheid als uw huid in direct contact komt met brandstof of als u brandstofdampen inademt. G Brandgevaar Voertuigen met dieselmotoren niet met benzine vullen. Meng geen diesel met benzine. Anders ontstaat er schade aan het brandstofsysteem en de motor. Dit kan tot gevolg hebben dat het voertuig in brand vliegt! Vul voertuigen met dieselmotoren niet met benzine. Vul voertuigen met benzinemotoren niet met diesel. Zelfs kleine hoeveelheden verkeerde brandstof kunnen schade aan het brandstofsysteem en de motor veroorzaken! Als u de tank per ongeluk met de verkeerde brandstof vult, zet dan het contact niet aan. Anders kan de brandstof in de brandstofleidingen terechtkomen. Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats en laat de brandstoftank en brandstofleidingen volledig leeglopen. Benzine (EN 228) brandstofkwaliteit! Tank uitsluitend loodvrije premiumbenzine met minimaal 95 RON/85 MOZ die voldoet aan de Europese norm EN 228 of gelijkwaardig is.! Tank niet met RE85 (benzine met 85% ethanol) RE100 (100% ethanol) RM15 (benzine met 15% methanol) RM85 (benzine met 85% methanol) RM100 (100% methanol) RDiesel Meng dergelijke brandstoffen niet met benzine en gebruik geen bijzondere toevoegingen. Anders kan schade aan de motor optreden. Uitgesloten hiervan zijn additieven voor het verwijderen en voorkomen van afzettingen op de inlaatkleppen.! Gebruik bij het tanken uit een jerrycan een filter. Anders kan dat wel

124Bij het tanken van 121 deeltjes uit de bus verstoppen de brandstofleidingen en/of het injectiesysteem. i Als de aanbevolen brandstof niet beschikbaar is, kunt u tijdelijk gewone loodvrije benzine 91 RON/82,5 MON gebruiken. Dit kan de motorprestaties verminderen en het brandstofverbruik verhogen. Vermijd rijden met volgas. In sommige landen kan het voorkomen dat de beschikbare brandstofkwaliteit niet voldoende is en dit kan leiden tot afzettingen in de buurt van de inlaatkleppen. In dergelijke gevallen moet in overleg met een Mercedes-Benz servicewerkplaats het door Mercedes-Benz aanbevolen additief (onderdeelnummer A) aan de benzine worden toegevoegd. Zorg ervoor dat u de instructies en mengverhoudingen op de verpakking volgt. Meer informatie over brandstof (Y pagina 260). Turbomotoren! Vul uitsluitend loodvrije Super Plus benzine met minimaal 98 RON/88 MON die voldoet aan de Europese norm EN 228 of gelijkwaardig is. Anders kunt u de motorprestaties negatief beïnvloeden of de motor beschadigen. i Als de aanbevolen brandstof niet beschikbaar is, kunt u ook tijdelijk loodvrije premium benzine 95 RON/85 MOZ gebruiken. Dit kan de motorprestaties verminderen en het brandstofverbruik verhogen. Zorg ervoor dat u niet vol gas rijdt. Dieselbrandstofkwaliteit (EN 590, DIN 51628)! Tank alleen diesel die voldoet aan de Europese norm EN 590 of de Duitse norm DIN of gelijkwaardig is. Anders kunt u de motorprestaties negatief beïnvloeden of de motor beschadigen.! Voertuigen met roetfilter: In landen buiten de EU mag u alleen zwavelarme eurodiesel tanken met een zwavelgehalte lager dan 50 ppm. Anders kan er schade aan het uitlaatgaszuiveringssysteem ontstaan.! Voertuigen zonder roetfilter: In landen waar diesel met een hoger zwavelgehalte verkrijgbaar is, moet u de olie met kortere tussenpozen laten verversen. Meer informatie over het olieverversingsinterval is verkrijgbaar bij elk Mercedes-Benz servicecentrum.! Als u brandstoffen gebruikt die niet voldoen aan de eisen van de Europese norm EN 590 of de Duitse norm DIN, kan er verhoogde slijtage en schade aan de motor en het uitlaatsysteem optreden. Niet tanken RMarinediesel RStookolie RBiodisel RPlantaardige olie RBenzine RPetroleum RKerosene Meng dergelijke brandstoffen niet met dieselbrandstof en gebruik geen speciale additieven. Anders kan schade aan de motor optreden. Uitgesloten hiervan zijn vloeiverbeteraars, zie lage buitentemperaturen. Rijden en parkeren Z

125122 tanken, rijden en parkeren! Gebruik bij het tanken uit een jerrycan een filter. Anders kunnen deeltjes uit de bus de brandstofleidingen en/of het dieselinjectiesysteem verstoppen. Meer informatie over brandstof (Y pagina 260). Lage buitentemperaturen In de wintermaanden is dieselbrandstof met verbeterde koudevloei-eigenschappen beschikbaar. In Europa zijn in de EN 590-norm verschillende klimaatafhankelijke koudeklassen gedefinieerd. Operationele verstoringen kunnen worden vermeden door het tanken van dieselbrandstof die voldoet aan de klimaateisen van EN 590. Als de buitentemperaturen ongewoon laag zijn, is de brandstofstroom mogelijk niet voldoende. Dit geldt ook voor brandstof die niet is aangepast aan de klimatologische omstandigheden, b.v. B. Dieselbrandstof uit warmere streken. i Verdere informatie over landspecifieke brandstofeigenschappen kunt u verkrijgen bij de minerale oliemaatschappijen, b.v. bij benzinestations. Stromingsverbeteraars Stromingsverbeteraars kunnen worden toegevoegd om de koudebestendigheid van dieselbrandstof te verbeteren. De effectiviteit van een stromingsverbeteraar is niet voor iedere brandstof gegarandeerd. Een juiste dosering en goede menging zijn cruciaal om met de vloeiverbeteraar een verbetering van de koudebestendigheid te bereiken. Overdosering kan zelfs de koudebestendigheid verminderen en moet daarom worden vermeden. Volg de doseringsinstructies van de fabrikant. Meng het additief tijdig door de diesel, voordat het vloeigedrag van de diesel niet meer voldoende is. Anders kunnen storingen alleen worden veroorzaakt door verwarming van het gehele brandstofsysteem, b.v. door het op te slaan in een verwarmde garage. Volg bij gebruik de instructies van de fabrikant. Gebruik alleen vloeiverbeteraars die door Mercedes-Benz zijn getest en goedgekeurd. Informatie hierover kunt u bij elk Mercedes-Benz-servicecentrum verkrijgen. Tankproces Tankvulklep Wanneer u de auto opent/sluit met de sleutel, wordt de tankvulklep automatisch ontgrendeld/vergrendeld. De positie van de tankdop wordt weergegeven in het instrumentenpaneel 8. De pijl op de brandstofpomp geeft de zijkant van het voertuig aan. : Open de tankvulklep; Plaats de tankdop = bandenspanningstabel? Brandstoftype Open X Zet de motor af. X Verwijder de sleutel uit het contactslot. X Draai de tankdop naar links en verwijder deze. X Steek de tankdop in de houder aan de binnenkant van de tankklep ;.

126Tanken 123 X Steek het vulpistool volledig in de vulopening en tank. X Vul de brandstoftank slechts totdat het vulpistool uitgaat. X Trek de noodontgrendeling : in de richting van de pijl. De tankvulklep is ontgrendeld. X Open de tankvulklep.! Het overvullen van de brandstoftank kan leiden tot schade aan het brandstofsysteem. Sluiten X Plaats de tankdop en draai deze naar rechts. De tankdop klikt hoorbaar op zijn plaats. X Sluit de tankvulklep. i Sluit de tankvulklep voordat u het voertuig vergrendelt. Anders voorkomt een borgpen dat de tankvulklep sluit nadat het voertuig is vergrendeld. Rijden en parkeren Noodontgrendeling van de tankvulklep G Gevaar voor letsel De randen van de voertuigwanden kunnen scherp zijn. Wanneer de tankvulklep per ongeluk wordt losgelaten, kunt u zich verwonden. Vermijd contact met de randen van de voertuigwanden. De noodontgrendeling bevindt zich in de bagageruimte achter het zijpaneel rechts in de rijrichting. X Open de achterklep. X Open de afdekking rechts in de bagageruimte (Y pagina 89). Z

127124 Tanken Problemen met brandstof en brandstoftank Rijden en parkeren Probleem Het voertuig verliest brandstof. De motor start niet. Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen G Brand- of explosiegevaar De brandstofleiding of brandstoftank is defect. X Draai de sleutel in het contactslot onmiddellijk naar stand 0 (Y pagina 109) en verwijder deze. X Start de motor in geen geval opnieuw! X Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats. Bij een voertuig met dieselmotor werd de brandstoftank volledig geleegd. X Vul het voertuig met minimaal 5 liter diesel. X Zet het contact ongeveer 10 seconden aan (Y pagina 109). X Start de motor continu gedurende maximaal 10 seconden totdat deze regelmatig draait. of X Start de motor met behulp van de tipstartfunctie. Draai hiervoor de sleutel in het contactslot naar stand 3 (Y pagina 109) en laat hem onmiddellijk weer los. Als de motor niet start: X Zet het contact opnieuw aan gedurende ongeveer 10 seconden (Y pagina 109). X Start de motor opnieuw continu gedurende maximaal 10 seconden totdat deze regelmatig draait. of X Start de motor opnieuw met behulp van de tipstartfunctie. Als de motor na drie pogingen nog steeds niet aanslaat: X Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats.

128Parkeren 125 Probleem De tankvulklep kan niet worden geopend. Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen De tankvulklep is niet ontgrendeld. of De batterij van de sleutel is leeg. X Ontgrendel de auto met de noodsleutel (Y pagina 59). X Open de achterklep. X Ontgrendel de brandstoftankklep handmatig met de noodontgrendeling (Y pagina 123). De tankvulklep is ontgrendeld, maar het openingsmechanisme zit vast. X Ontgrendel de brandstoftankklep handmatig met de noodontgrendeling (Y pagina 123). X Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats. Rijden en parkeren Parkeren Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen Haal de sleutel alleen uit het contactslot als de auto stilstaat, omdat u de auto niet meer kunt besturen als de sleutel is verwijderd. Laat kinderen niet zonder toezicht in het voertuig achter. U kunt de parkeerrem loszetten. Dit kan leiden tot een ongeval met letsel of de dood tot gevolg. G Brandgevaar Zorg ervoor dat het uitlaatsysteem nooit in contact komt met licht brandbare materialen, b.v. B. met droog gras of benzine. Parkeer het voertuig niet op droge weiden of geoogste graanvelden. Anders kan het hete uitlaatsysteem het brandbare materiaal doen ontbranden en het voertuig in brand steken. Om ervoor te zorgen dat het voertuig correct is beveiligd tegen onbedoeld wegrollen, moet R de parkeerrem stevig zijn aangetrokken R, bij voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak moet de eerste versnelling of de achteruitversnelling zijn ingeschakeld R Bij voertuigen met AUTOTRONIC moet de transmissie in stand staan P en de sleutel verwijderd. Bij steile hellingen of afdalingen moeten de voorwielen naar de stoeprand worden gedraaid. Zet de motor af Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen Als de motor niet draait, is er geen servo-ondersteuning voor de besturing en de remmen. Je moet dan aanzienlijk meer kracht gebruiken bij het sturen en remmen. Dit kan een ongeval veroorzaken en uzelf en anderen verwonden. Zet daarom tijdens het rijden de motor niet af. Z

129126 Rijinstructies Rijden en parkeren Voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak X Schakel de eerste versnelling of de achteruitversnelling in R. X Draai de sleutel in contactslotstand 0 en verwijder hem. De startonderbreker is ingeschakeld. X Trek de parkeerrem stevig aan. Voertuigen met AUTOTRONIC X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 0 en verwijder deze. De startonderbreker is ingeschakeld. X Trek de parkeerrem stevig aan. i U kunt de sleutel alleen verwijderen als de versnellingsbak in stand P staat. Parkeerrem Als de motor draait, brandt controlelampje J in het instrumentenpaneel. X Loslaten: trap op de rem en houd deze ingedrukt. Bij auto's met AUTOTRONIC wordt de keuzehendelvergrendeling opgeheven. X De ontspanknop; de parkeerrem: druk de parkeerrem in en trek hem zo ver mogelijk naar beneden. Het controlelampje J in het instrumentenpaneel gaat uit. Voertuig stilzetten Als u het voertuig langer dan vier weken stilzet, kan de accu beschadigd raken of beschadigd raken door diepontlading. X Koppel de accu los (Y pagina 235) of sluit deze aan op een druppellader. i Informatie over druppellaadapparaten kunt u verkrijgen bij een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. Als u het voertuig langer dan zes weken stil laat staan, loopt het voertuig schade op door langdurig stilstaan. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats en laat u adviseren. Rij-instructies Algemene rij-instructies Rijden met uitgeschakelde motor G Gevaar voor ongevallen Zet tijdens het rijden nooit de motor uit. Als de motor niet draait, is er geen servoondersteuning voor de besturing en de bedrijfsrem. U hebt aanzienlijk meer kracht nodig om te sturen en te remmen, waardoor u de controle over het voertuig kunt verliezen en een ongeval kunt veroorzaken. Motorolie! Voertuigen met roetfilter: Als er voornamelijk met het voertuig over korte afstanden wordt gereden, kunnen er problemen optreden met de automatische reiniging van het roetfilter. Dit kan motorschade tot gevolg hebben. Als u regelmatig korte afstanden rijdt, zorg er dan voor dat u er minstens elke 500 km een ​​draagt

130Rij-instructies voor een minuut op de snelweg of over land. Remmen Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen Schakel niet terug om te remmen op gladde wegen. De aandrijfwielen kunnen grip verliezen en het voertuig kan gaan slippen. G Gevaar voor ongevallen Zorg ervoor dat andere weggebruikers door het remmen geen gevaar lopen. Bergafwaarts Op lange en steile hellingen, vooral bij beladen voertuig of bij het rijden met een aanhanger, moet u bij voertuigen met AUTOTRONIC vroegtijdig naar een lagere versnelling schakelen of schakelbereik 1, 2 of 3 selecteren. i Dit geldt ook als u CRUISE of SPEEDTRONIC hebt geactiveerd. Hierdoor maak je gebruik van de remwerking van de motor en hoef je minder te remmen om snelheid te behouden. Dit vermindert de belasting van het remsysteem en voorkomt dat de remmen oververhit raken en te snel verslijten. Als u bovendien moet remmen, trap dan het rempedaal niet continu in, maar met tussenpozen. Hoge en lage belasting G Gevaar voor ongevallen Bedien de rem tijdens het rijden nooit permanent, bijvoorbeeld tijdens het rijden. Laat het loopen door het pedaal voortdurend lichtjes in te drukken. Dit leidt tot oververhitting van het remsysteem, een langere remweg en kan resulteren in een volledig verlies van de remwerking. Nadat u de remmen zwaar heeft belast, stopt u het voertuig niet onmiddellijk, maar rijdt u nog even door. Door de wind koelen de remmen sneller af. Als u de rem slechts matig gebruikt, controleer dan af en toe de werking ervan. Om dit te doen, remt u vanaf een hogere snelheid harder. Hierdoor hebben de remmen meer grip. Nat wegdek Als u langere tijd in hevige regen rijdt zonder te remmen, kan de remreactie bij de eerste keer remmen vertraagd zijn. Dit gedrag kan ook optreden na het wassen van het voertuig. Je moet dan harder remmen en meer afstand houden tot de voorligger. Na het rijden op een nat wegdek en na het wassen van de auto dient u de auto merkbaar af te remmen, rekening houdend met de verkeerssituatie. De remschijven worden sneller warm, drogen sneller en zijn beschermd tegen corrosie. Beperkte remwerking op met zout bestrooide wegen G Gevaar voor ongevallen Door de zoutlaag op de remschijven en remblokken bestaat het risico dat de remwerking wordt vertraagd, waardoor de remweg aanzienlijk wordt vergroot en een ongeval ontstaat. Om dit gevaar te voorkomen, moet u op met zout bestrooide wegen af ​​en toe voorzichtig remmen om een ​​mogelijke laag zout op de remschijf en het remblok te voorkomen

131128 Rijtips om rijden en parkeren te elimineren zonder andere weggebruikers in gevaar te brengen RHoud een bijzonder grote veilige afstand aan tot uw voorligger en rijd vooruitziend RNa het einde van de rit en opnieuw direct bij het begin van de rit, trekt u voorzichtig de rem aan om deze te verwijderen zoutresten van de remschijf. Nieuwe remblokken G Gevaar voor ongevallen Nieuwe remblokken hebben pas na een paar honderd kilometer een optimale remwerking. Compenseer vooraf de verminderde remwerking door meer druk uit te oefenen op het rempedaal. Dit geldt ook na het vervangen van remblokken of remschijven. Om veiligheidsredenen adviseert Mercedes-Benz om alleen voor Mercedes-Benz goedgekeurde remblokken of remblokken met dezelfde kwaliteitsnorm in uw voertuig te laten inbouwen. Remblokken die niet voor Mercedes-Benz zijn goedgekeurd of remblokken die niet aan dezelfde kwaliteitsnorm voldoen, kunnen de veiligheid van uw voertuig in gevaar brengen. Bandengrip G Gevaar voor ongevallen Terwijl de auto bij een bepaalde snelheid op droge wegen nog volledig bestuurbaar is, moet u op natte of bevroren wegen de snelheid verlagen om dezelfde rijveiligheid te bereiken. Anders kunt u een ongeluk veroorzaken. Let vooral op de toestand van de wegen, zelfs als de temperatuur rond het vriespunt ligt. Als zich ijs op de weg heeft gevormd (bijvoorbeeld door mist), ontstaat er bij het remmen snel een lichte waterfilm op het ijs, waardoor de grip van de banden aanzienlijk wordt verminderd. Rijd bij zulk weer bijzonder voorzichtig. Rijden op nat wegdek Aquaplaning Aquaplaning kan voorkomen op de weg boven een bepaald waterniveau, ook al rijdt u met lage snelheid. De profieldiepte van de wielen is voldoende. Rijd daarom niet in sporen en rem voorzichtig. Rijden door water op wegen Als u door water moet rijden dat zich op de weg heeft verzameld, houd er dan rekening mee dat R de waterhoogte bij rustig water niet meer dan 25 cm mag zijn. R u mag met maximale loopsnelheid rijden.! Houd er rekening mee dat voorrijdende voertuigen of tegemoetkomende voertuigen golven veroorzaken, waardoor de maximaal toegestane waterhoogte kan worden overschreden. Zorg ervoor dat u deze instructies volgt. Anders kunt u de motor, het elektrische systeem en de transmissie beschadigen. Rijden in de winter Belangrijke veiligheidsinstructies Laat uw voertuig aan het begin van de winter naar een gekwalificeerde werkplaats, bijvoorbeeld een garage. winterklaar maken bij een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Let op de informatie in het hoofdstuk Bediening in de winter (Y pagina 130).

132Rijtips 129 Winterbanden Gebruik winterbanden bij temperaturen onder +7 en op winterse wegen. Alleen winterbanden met het extra sneeuwvloksymbool i naast de M+S-markering bieden de best mogelijke grip in winterse wegomstandigheden. Alleen met deze banden kunnen de ABS- en ESP-aandrijfsystemen in de winter optimaal werken, aangezien deze banden speciaal zijn ontwikkeld voor het rijden in de sneeuw. Gebruik voor veilig rijgedrag voor alle wielen M+S-banden van hetzelfde merk en profiel. G Gevaar voor ongevallen Zorg ervoor dat u M+S-banden vervangt met een profieldiepte van minder dan 4 mm. Anders zijn ze niet meer geschikt voor de winter en bieden ze vooral niet meer voldoende hechting. Hierdoor kunt u de controle over het voertuig verliezen en een ongeval veroorzaken. Zorg ervoor dat u de maximaal toegestane snelheid in acht neemt wanneer M+S-banden zijn gemonteerd. Als u M+S-banden monteert waarvan de maximaal toegestane snelheid lager is dan die van het voertuig, moet u een overeenkomstig bord in het gezichtsveld van de bestuurder plaatsen. Deze kunt u verkrijgen bij een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. Beperk in dit geval ook de maximumsnelheid van het voertuig met de permanente SPEEDTRONIC 21 tot de maximaal toegestane snelheid van de M+S-banden (Y pagina 135). Als u M+S-banden heeft gemonteerd: X Controleer de bandenspanning (Y pagina 247). G Gevaar voor ongevallen Als u het reservewiel monteert terwijl u M+S-banden gebruikt, moet u vanwege de verschillende banden rekening houden met een onstabiel bochtgedrag en een slechtere rijstabiliteit. Pas uw rijstijl aan en rijd voorzichtig. Laat het reservewiel vervangen bij de dichtstbijzijnde gekwalificeerde werkplaats, die over de noodzakelijke vakkennis en het gereedschap beschikt om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Mercedes-Benz adviseert u hiervoor gebruik te maken van een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Service dient te worden uitgevoerd door een gekwalificeerde specialist, vooral bij veiligheidsrelevante werkzaamheden en voor de arbeidsveiligheid relevante systemen Vakwerkplaats noodzakelijk. Sneeuwkettingen Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsredenen alleen sneeuwkettingen te gebruiken die zijn goedgekeurd voor Mercedes-Benz of sneeuwkettingen met dezelfde kwaliteitsnorm. Als u sneeuwkettingen wilt monteren, let dan op het volgende: U mag niet op alle wiel-bandcombinaties sneeuwkettingen monteren, zie het gedeelte Banden en wielen in het hoofdstuk Technische gegevens. ROp noodreservewielen, zoals B. Minispare, sneeuwkettingen mogen niet worden geïnstalleerd. RMonteer sneeuwkettingen alleen paarsgewijs en alleen op de voorwielen. Volg de montage-instructies van de fabrikant! Voertuigen met 17" banden U mag de sneeuwkettingen alleen monteren als starthulp. Gebruik alleen fijngekoppelde sneeuwkettingen. Als de sneeuwkettingen zijn gemonteerd, mag u alleen rechtdoor rijden. Bij het draaien van de voorwielen Rijden en parkeren 21 Alleen verkrijgbaar voor bepaalde landen

133130 Rijtips Bij het rijden en parkeren kunnen de sneeuwkettingen anders tegen de carrosserie schuren.! Voertuigen met stalen wielen Als u sneeuwkettingen op stalen wielen monteert, zorg er dan voor dat u vooraf de wieldoppen van de betreffende wielen verwijdert, anders kunnen de wieldoppen beschadigd raken. Als u sneeuwkettingen heeft gemonteerd, mag u de actieve parkeerassistent niet gebruiken (Y pagina 139). Overschrijd de maximaal toegestane snelheid van 50 km/u niet. Gladde weg G Gevaar voor ongevallen Op gladde wegen niet terugschakelen om te remmen. De aandrijfwielen kunnen grip verliezen en het voertuig kan gaan slippen. Rijd bijzonder voorzichtig op gladde wegen. Vermijd plotseling accelereren, sturen en remmen. Als het voertuig dreigt te gaan slippen of bij lage snelheid niet tot stilstand kan worden gebracht: X Auto's met handgeschakelde versnellingsbak: schakel de neutraalstand in. X Voertuigen met AUTOTRONIC: Zet de versnellingsbak in stand N. X Probeer het voertuig onder controle te houden door stuurcorrecties uit te voeren. i Meer informatie over het rijden met sneeuwkettingen (Y pagina 129). Reizen naar het buitenland Algemene informatie Ook in het buitenland is er een uitgebreide Mercedes-Benz-service beschikbaar. De actuele telefoonnummers van de servicehotline die u in het buitenland hulp biedt, vindt u in het Service24h-hoofdstuk van het serviceboekje. In sommige landen zijn alleen brandstoffen met een laag octaangetal verkrijgbaar. Meer informatie over de brandstofkwaliteit vindt u op (Y pagina 120). Overschakelen naar symmetrisch dimlicht In landen waar aan de andere kant van de weg wordt gereden dan in het land van registratie, moeten de koplampen worden gewijzigd naar symmetrisch dimlicht of gedeeltelijk afgedekt, om te voorkomen dat tegenliggers worden verblind. Laat vóór het oversteken van de grens de koplampen zo dicht mogelijk bij de grens naar deze landen schakelen. Bij symmetrisch licht wordt de rand van de weg niet meer zo ver of zo hoog verlicht. X Voertuigen met halogeenkoplampen: Bedek de koplampen met speciale stickers. i Deze speciale stickers kunt u verkrijgen bij een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. in een Mercedes-Benz servicecentrum.! Mercedes Benz raadt u aan uitsluitend originele Mercedes Benz stickers te gebruiken. Anders kunnen uw koplampen beschadigd raken. Verwijder de stickers wanneer u terugkeert naar de kant van de weg in uw land van registratie. X Voertuigen met projectie- en bi-xenonkoplampen: Laat de koplampen controleren in een gekwalificeerde werkplaats, b.v. laat het vervangen bij een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Laat na het overschrijden van de grens de koplampen zo dicht mogelijk bij de grens terugzetten op asymmetrisch dimlicht als u in uw land van registratie weer aan de kant van de weg gaat staan.

134Rijsystemen 131 Rijsystemen CRUISE MATER Belangrijke veiligheidsinstructies De CRUISE MATER houdt de snelheid voor u vast. Op lange en steile hellingen, vooral als het voertuig beladen is en bij het rijden met een aanhanger, moet u vroegtijdig naar een lagere versnelling schakelen. Zo maak je gebruik van de remwerking van de motor. Dit vermindert de belasting van het remsysteem en voorkomt dat de remmen oververhit raken en te snel verslijten. G Gevaar voor ongevallen. Op gladde wegen niet terugschakelen om te remmen. De aandrijfwielen kunnen grip verliezen en het voertuig kan gaan slippen. Wanneer je langere tijd met een constante snelheid kunt rijden, gebruik je de cruise control. Je kunt elke snelheid boven de 30 km/u instellen. G Gevaar voor ongevallen De cruisecontrol kan geen rekening houden met de weg- en verkeersomstandigheden. Let altijd op wat er in het verkeer gebeurt, ook als de cruisecontrol is ingeschakeld. De TEMPOMAT is slechts een hulpmiddel dat bedoeld is om u te ondersteunen tijdens het rijden. U bent zelf verantwoordelijk voor de snelheid waarmee u rijdt en tijdig remt. G Gevaar voor ongevallen Gebruik de cruisecontrol niet in verkeerssituaties waarbij het niet mogelijk is om met een constante snelheid te rijden (bijvoorbeeld druk verkeer of bochtige wegen). Anders kunt u een ongeluk veroorzaken. Op gladde wegen. Bij het remmen of accelereren kunnen de aandrijfwielen grip verliezen en kan het voertuig gaan slippen. Wanneer het zicht slecht is, b.v. door mist, hevige regen of sneeuw. CRUISE MATERIAL-hendel Met de CRUISE MATER-hendel kunt u de cruise control en de variabele SPEEDTRONIC bedienen. Aan het LIM-indicatielampje op de cruisecontrol-hendel kun je zien welk systeem je hebt geselecteerd: RLIM-indicatielampje uit: Cruisecontrol is geselecteerd. RLIM-controlelampje aan: Variabele SPEED-TRONIC is geselecteerd. : huidige of hogere snelheid opslaan; LIM-indicatielampje = Laatst opgeslagen snelheid ophalen? Huidige snelheid opslaan of lagere snelheid A Schakelen tussen cruisecontrol en variabele SPEEDTRONIC B Cruisecontrol uitschakelen Selecteer cruisecontrol is voorbij. Als dat zo is, is de cruisecontrol al geselecteerd. Rijden en parkeren Z

135132 Rijsystemen Rijden en parkeren Als dit niet het geval is, drukt u de cruise control-hendel in de richting van pijl A. Het LIM-indicatielampje; in de cruise control-hendel is uitgeschakeld. Cruisecontrol is geselecteerd. Actuele snelheid opslaan en behouden Als u sneller dan 30 km/u rijdt, kunt u de huidige snelheid opslaan. X Versnel het voertuig tot de gewenste snelheid. X Beweeg de cruise control-hendel kort omhoog: of omlaag? kraan. X Haal uw voet van het gaspedaal. De cruisecontrol is ingeschakeld. Het voertuig houdt automatisch de opgeslagen snelheid aan. i Op een helling bergop of bergaf kan de cruisecontrol de snelheid mogelijk niet aanhouden. Als de stijging of daling afneemt, wordt de opgeslagen snelheid weer aangepast. i Auto's met handgeschakelde versnellingsbak: Wanneer u een andere versnelling kiest, trapt u het gaspedaal lichtjes in om het schakelcomfort te vergroten. Wanneer u het koppelingspedaal intrapt en naar een andere versnelling schakelt, kan het motortoerental iets toenemen als u niet in een versnelling staat. R Rijd altijd met voldoende, maar niet te hoge snelheid. Schakel tijd in. R Schakel indien mogelijk niet meerdere versnellingen terug. De laatst opgeslagen snelheid ophalen X Trek de cruisecontrolhendel kort naar u toe =. X Haal uw voet van het gaspedaal. De cruisecontrol wordt ingeschakeld en regelt op de laatst opgeslagen snelheid. Snelheid instellen X Beweeg de cruise control-hendel omhoog: voor een hogere snelheid of omlaag? druk op voor een lagere snelheid. X Houd de cruise control-hendel ingedrukt totdat de gewenste snelheid is bereikt. X Laat de cruisecontrolhendel los. De nieuwe snelheid wordt opgeslagen. i Je schakelt de cruisecontrol niet uit door te accelereren. Als u b.v. Geef je even gas om in te halen, dan keert de cruisecontrol terug naar de laatst opgeslagen snelheid. i Voertuigen met AUTOTRONIC: Als u het voertuig vertraagt ​​met de cruise control-hendel, schakelt AUTOTRONIC terug als de vertraging te langzaam is. Instelling in stappen van 1 km/u tik voor een lagere snelheid. De laatst opgeslagen snelheid neemt toe of af.

136Rijsystemen 133 Cruisecontrol uitschakelen U heeft verschillende mogelijkheden om de cruisecontrol uit te schakelen: X Tik kort op de cruisecontrol-hendel naar voren B. of X-remmen. of X Druk de cruisecontrol-hendel kort in de richting van pijl A. De variabele SPEEDTRONIC is geselecteerd. Het LIM-indicatielampje; in de cruise control-hendel is ingeschakeld. De cruisecontrol schakelt automatisch uit wanneer Rz. B. Er wordt aquaplaning gedetecteerd RBij auto's met handgeschakelde versnellingsbak: trap het koppelingspedaal langer dan vier seconden in. RBij auto's met AUTOTRONIC: zet de transmissie tijdens het rijden in stand N. i De laatst opgeslagen snelheid wordt verwijderd als u de motor uitzet. SPEEDTRONIC Belangrijke veiligheidsinstructies SPEEDTRONIC zorgt ervoor dat u een opgeslagen snelheid niet overschrijdt. Op lange en steile hellingen, vooral als het voertuig beladen is en bij het rijden met een aanhanger, moet u vroegtijdig naar een lagere versnelling schakelen. Zo maakt u gebruik van de remeffect van de motor. Dit vermindert de belasting van het remsysteem en voorkomt dat de remmen oververhit raken en te snel verslijten. G Gevaar voor ongevallen Bedien de rem tijdens het rijden nooit permanent, bijvoorbeeld tijdens het rijden. Laat het loopen door het pedaal voortdurend lichtjes in te drukken. Dit leidt tot oververhitting van het remsysteem, een langere remweg en kan resulteren in een volledig verlies van de remwerking. G Gevaar voor ongevallen. Op gladde wegen niet terugschakelen om te remmen. De aandrijfwielen kunnen grip verliezen en het voertuig kan gaan slippen. U kunt de snelheid variabel of permanent beperken: Variabel voor snelheidsbeperkingen, b.v. in de bebouwde kom Permanent voor snelheidsbeperkingen op lange termijn, b.v. B. voor gebruik met winterbanden (Y pagina 135) G Risico op ongevallen De SPEEDTRONIC is slechts een hulpmiddel dat bedoeld is om u tijdens het rijden te ondersteunen. U bent zelf verantwoordelijk voor de snelheid waarmee u rijdt en tijdig remt. i De snelheid die op de snelheidsmeter wordt weergegeven, kan enigszins afwijken van de opgeslagen snelheidslimiet. Variabele SPEEDTRONIC Algemene informatie Gebruik de cruise control-hendel om de cruise control en de variabele SPEEDTRONIC te bedienen. Aan het LIM-indicatielampje op de cruisecontrol-hendel kun je zien welk systeem je hebt geselecteerd: RLIM-indicatielampje uit: Cruisecontrol is geselecteerd. RLIM-controlelampje aan: Variabele SPEED-TRONIC is geselecteerd. Rijden en parkeren Z

137134 Rijsystemen Rijden en parkeren Met de cruise control-hendel kunt u de snelheid beperken tot elke snelheid vanaf 30 km/u, terwijl de motor draait. : Bewaar de huidige of hogere snelheid, afgerond op de dichtstbijzijnde tiende; LIM-indicatielampje = laatst opgeslagen snelheid oproepen of fijnafstelling in stappen van 1 km/u? Huidige of lagere snelheid opslaan, afgerond op het eerstvolgende lagere tiende A Schakelen tussen cruisecontrol en variabele SPEEDTRONIC B Variabele SPEEDTRONIC uitschakelen Variabele SPEEDTRONIC selecteren staat aan. Als dit het geval is, is de variabele SPEEDTRONIC al geselecteerd. Als dit niet het geval is, drukt u de cruisecontrol-hendel in de richting van pijl A. Het LIM-indicatielampje; in de cruise control-hendel is ingeschakeld. De variabele SPEEDTRONIC is geselecteerd. G Gevaar voor ongevallen Wijs bij het wisselen van bestuurder op de opgeslagen snelheidslimiet. Gebruik de variabele SPEEDTRONIC alleen als u niet plotseling sneller moet rijden dan de opgeslagen snelheidslimiet. Anders kunt u een ongeluk veroorzaken. U kunt de opgeslagen snelheidslimiet alleen overschrijden als u de variabele SPEEDTRONIC R met de cruise control-hendel R uitschakelt en het gaspedaal tot voorbij het drukpunt intrapt (kickdown). U kunt de variabele SPEEDTRONIC niet uitschakelen door te remmen. Huidige snelheid opslaan U kunt de snelheid beperken tot elke snelheid vanaf 30 km/u met behulp van de cruise control-hendel terwijl de motor draait. X Beweeg de cruise control-hendel kort omhoog: of omlaag? kraan. De huidige snelheid wordt opgeslagen. De SPEEDTRONIC rondt deze af op de eerstvolgende grotere of kleinere tiende waarde. In het bovenste multifunctionele display ziet u gedurende ongeveer vijf seconden de limietweergave en de opgeslagen snelheid. Het gele LIM-controlelampje in het instrumentenpaneel gaat branden. i Op hellingen kan de snelheid ondanks SPEEDTRONIC worden overschreden. In dit geval hoort u een pieptoon en ziet u op het multifunctionele display de melding Limiet overschreden. Rem eventueel zelf af en haal de laatst opgeslagen snelheid op X Trek de cruisecontrolhendel kort naar u toe =.

138Rijsystemen 135 Instelling in stappen van 10 km/u tik voor een lagere snelheid. of voor een lagere snelheid. Instelling in stappen van 1 km/u of Variabele SPEEDTRONIC uitschakelen U heeft verschillende mogelijkheden om de variabele SPEEDTRONIC uit te schakelen: X Druk de cruise control-hendel kort naar voren B. of X Druk de cruisecontrol-hendel kort in de richting van pijl A. Het LIM-indicatielampje; in de cruise control-hendel gaat uit. De variabele SPEEDTRONIC is uitgeschakeld. Cruisecontrol is geselecteerd. De variabele SPEEDTRONIC schakelt automatisch uit als u het gaspedaal voorbij het drukpunt indrukt (kickdown). Deze wordt alleen uitgeschakeld als de snelheid waarmee u momenteel rijdt niet meer dan 20 km/uur afwijkt van de opgeslagen snelheid. G Gevaar voor ongevallen U kunt de variabele SPEEDTRONIC niet uitschakelen door te remmen. i De laatst opgeslagen snelheid wordt verwijderd als u de motor uitzet. Permanente SPEEDTRONIC Met de boordcomputer kunt u de snelheid permanent beperken tot een waarde tussen 160 km/h (bijvoorbeeld bij gebruik met winterbanden) en de maximumsnelheid (Y pagina 162). Kort voordat u de opgeslagen snelheid bereikt, wordt deze op het multifunctionele display weergegeven. De permanente SPEEDTRONIC blijft actief, ook als de variabele SPEEDTRONIC is uitgeschakeld. U kunt de opgeslagen snelheidslimiet niet overschrijden, ook al trapt u het gaspedaal voorbij het drukpunt (kickdown). PARKTRONIC Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen De PARKTRONIC is slechts een hulpmiddel en detecteert mogelijk niet alle obstakels. Het kan jouw aandacht niet vervangen. U bent altijd verantwoordelijk voor de veiligheid en moet bij het parkeren en manoeuvreren op uw directe omgeving blijven letten, anders brengt u uzelf en anderen in gevaar. G Gevaar voor letsel Zorg ervoor dat er zich geen mensen of dieren in het manoeuvreergebied bevinden. Anders zou je ze pijn kunnen doen. De PARKTRONIC is een elektronische parkeerhulp met ultrasoon geluid. Het toont u visueel en akoestisch de afstand tussen uw voertuig en een obstakel. Rijden en parkeren Z

139136 Rijsystemen Rijden en parkeren De PARKTRONIC wordt automatisch geactiveerd wanneer u R het contact inschakelt R de parkeerrem loszet. De PARKTRONIC schakelt uit bij snelheden boven 18 km/u. Bij lagere snelheden schakelt hij weer in. PARKTRONIC bewaakt de omgeving van uw voertuig met zes sensoren vooraan en vier sensoren in de achterbumper. Bovenaanzicht Sensoren voor Midden ca. 100 cm Hoeken ca. 60 cm Sensoren achter Midden ca. 120 cm Hoeken ca. 80 cm: Sensoren in de voorbumper, links (voorbeeld) Bereik van de sensoren Algemene informatie De sensoren moeten vrij zijn van vuil, ijs of sneeuwbrij , anders werken ze niet correct. Reinig de sensoren regelmatig zonder ze te krassen of te beschadigen (Y pagina 217). Zijaanzicht! Let bij het parkeren vooral op voorwerpen die zich onder of boven de sensoren bevinden, b.v. Bijvoorbeeld bloempotten of dissels, dergelijke voorwerpen herkent de PARKTRONIC van dichtbij niet. Anders kunt u het voertuig of de voorwerpen beschadigen. De sensoren detecteren mogelijk geen sneeuw of voorwerpen die ultrasone golven absorberen. Ultrasone bronnen, zoals Een wasstraat, het luchtdrukremsysteem van vrachtwagens of een drilboor kunnen de PARKTRONIC verstoren. De PARKTRONIC functioneert mogelijk niet goed op onregelmatig terrein. Minimale afstand middenhoeken ca. 20 cm ca. 20 cm

140Rijsystemen 137 Als er zich in dit gebied een obstakel bevindt, lichten de bijbehorende waarschuwingslampjes op en hoort u een waarschuwingstoon. Als u onder de minimumafstand komt, wordt de afstand mogelijk niet meer weergegeven. Waarschuwingsindicatoren De waarschuwingsindicatoren geven de afstand tussen de sensor en het obstakel aan. De waarschuwingsindicator voor de voorzone bevindt zich op de cockpit, boven de middelste ventilatieopeningen. De waarschuwingsindicator voor de achterste zone bevindt zich aan de achterkant op het dakpaneel. Handgeschakelde versnellingsbak: Stand versnellingspook Vooruit of neutraal Achteruit AUTOTRONIC: Schakelstand D Waarschuwingsdisplay voorzone actief Zone achter en voor actief Waarschuwingsdisplay voorzone actief Rijden en parkeren R of N Zone achter en voor actief P geen actief Waarschuwingsdisplay voorzone : Segmenten aan de linkerkant van het voertuig; Segmenten aan de rechterkant van het voertuig = segmenten voor meetgereedheid Het waarschuwingsdisplay is verdeeld in vijf gele en twee rode segmenten voor elke kant van het voertuig. Als de gele meetgereedheidssegmenten = branden, is de PARKTRONIC gereed om te meten. De schakelhendelstand of de versnellingsbakstand van de AUTOTRONIC bepalen welk waarschuwingsdisplay actief is als de motor draait. Wanneer u met uw voertuig een obstakel nadert, lichten afhankelijk van de afstand één of meerdere segmenten op. RFfrontzone: Vanaf het zesde segment hoort u een onderbroken waarschuwingstoon, en vanaf het zevende segment hoort u een continue waarschuwingstoon van maximaal twee seconden. Je hebt de minimale afstand bereikt. Achterzone: Vanaf het zesde segment hoort u een onderbroken waarschuwingstoon. In het zevende segment hoort u gedurende maximaal twee seconden een aanhoudende waarschuwingstoon. U heeft de minimale afstand bereikt. Het aanhoudende waarschuwingssignaal stopt onmiddellijk als u bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak de achteruitversnelling uitschakelt of bij auto's met AUTOTRONIC de transmissie in stand D of P zet. Z

141138 Rijsystemen PARKTRONIC uit- of inschakelen Rijden en parkeren: PARKTRONIC uit- of inschakelen; Indicatielampje Als het indicatielampje ; brandt, de PARKTRONIC is uitgeschakeld. i De PARKTRONIC wordt automatisch ingeschakeld als u de sleutel in het contactslot naar stand 2 draait. Bediening van de aanhanger Nadat u de elektrische verbinding tussen uw voertuig en de aanhanger tot stand heeft gebracht, wordt de PARKTRONIC voor de achterste zone gedeactiveerd.! Verwijder de insteekkogelhals als u de trekhaak niet nodig hebt. Het minimale detectiebereik van de PARKTRONIC voor een obstakel heeft betrekking op de bumper en niet op de kogelhals.

142Rijsystemen 139 Problemen met PARKTRONIC Probleem Alleen de rode segmenten in de PARKTRONIC-waarschuwingsdisplays branden. Bovendien hoort u ongeveer twee seconden lang een waarschuwingstoon. De PARKTRONIC wordt na ongeveer 20 seconden uitgeschakeld en het indicatielampje op de PARKTRONIC-knop gaat branden. Alleen de rode segmenten in de PARKTRONIC-waarschuwingsdisplays branden. De PARK-TRONIC schakelt na ongeveer 20 seconden uit. Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen De PARKTRONIC is defect en uitgeschakeld. X Als de problemen aanhouden, laat de PARKTRONIC dan controleren bij een gekwalificeerde werkplaats. De PARKTRONIC-sensoren zijn vuil of defect. X Reinig de PARKTRONIC-sensoren (Y pagina 217). X Zet het contact weer aan. Een andere radio- of ultrasone bron kan interferentie veroorzaken. X Controleer de werking van de PARKTRONIC op een andere locatie. Rijden en parkeren Actieve Parkeerassistent Belangrijke veiligheidsinstructies De actieve Parkeerassistent is een elektronische parkeerhulp met ultrasoon geluid. Met behulp van echografie wordt de wegruimte aan beide zijden van uw voertuig gemeten. Een geschikte parkeerplaats wordt u aangegeven door een parkeersymbool. Bij het parkeren kunt u dan hulp krijgen van actieve stuurinterventie. PARKTRONIC is ook voor u beschikbaar (Y pagina 135). Als PARKTRONIC is uitgeschakeld, is de actieve parkeerassistent ook niet beschikbaar. G Gevaar voor ongevallen De actieve parkeerassistent is slechts een hulpmiddel en kan eventueel ook parkeerplaatsen identificeren die niet geschikt zijn om te parkeren. Dit zijn b.v. B. Parkeerplaatsen zonder parkeergelegenheid, voor in- en uitgangen, op ongeschikte ondergronden etc. De actieve parkeerassistent meet de parkeerplaats als u er langs rijdt. Met latere wijzigingen aan de parkeerplaats wordt geen rekening gehouden. Dit is b.v. Dit is het geval wanneer het voor of achter geparkeerde voertuig van parkeerpositie verandert of er obstakels in de parkeerruimte worden verplaatst. De actieve parkeerassistent kan uw aandacht niet vervangen. Als u uitsluitend op de Actieve Parkeerhulp vertrouwt, kunt u een ongeval veroorzaken en uzelf of anderen verwonden. U bent altijd verantwoordelijk voor de veiligheid en moet bij het parkeren en manoeuvreren op uw directe omgeving letten. Z

143140 Rijsystemen Rijden en parkeren G Gevaar voor ongevallen Voorwerpen die zich boven het detectiebereik van de actieve parkeerassistent bevinden, worden bij het meten van de parkeerruimte niet gedetecteerd. Deze worden dan niet meegenomen bij de berekening van het parkeerproces. B. uitstekende lading, overhangen of laadbruggen van vrachtwagens. Het kan zijn dat de actieve parkeerassistent te vroeg het parkeervak ​​in stuurt. Dit kan dan tot een botsing leiden. Gebruik in deze situaties daarom de Actieve Parkeerhulp niet. G Gevaar voor ongevallen De voorkant van het voertuig wijkt tijdens het parkeren uit naar tegenliggers. Onder bepaalde omstandigheden kan het voertuig tijdens het parkeren ook op de tegenligger terechtkomen. U bent altijd verantwoordelijk voor de veiligheid en moet bij het parkeren letten op naderende en passerende weggebruikers. Stop of annuleer indien nodig het parkeerproces via de actieve parkeerassistent. G Gevaar voor letsel Zorg ervoor dat er zich geen mensen of dieren in het manoeuvreergebied bevinden. Anders zou je ze pijn kunnen doen. Gebruik de actieve parkeerassistent voor parkeerplaatsen die R evenwijdig aan de rijrichting R liggen en op de rechte weg, dus niet in bochten R op hetzelfde niveau als de weg, b.v. niet op trottoirs. Parkeerinformatie: Rijd in smalle straatjes zo dicht mogelijk naar de parkeerplaats. RParkeerplaatsen die vuil, overgroeid of begrensd zijn door dissels, worden mogelijk niet of niet correct herkend. Sneeuwval of hevige regen kunnen leiden tot onnauwkeurige metingen van de parkeerruimte. RLet tijdens het parkeren ook op het PARKTRONIC-waarschuwingsdisplay (Y pagina 137). RU kunt op elk moment ingrijpen in het stuurproces. De actieve parkeerassistent wordt dan beëindigd. RAls u een lading vervoert die buiten het voertuig uitsteekt, mag u de Actieve Parkeerhulp niet gebruiken. RGebruik de Actieve Parkeerhulp niet als u sneeuwkettingen of een noodwiel heeft geïnstalleerd. Zorg altijd voor de juiste bandenspanning, dit heeft directe invloed op het parkeergedrag van het voertuig. Hoe uw voertuig na het parkeren op de parkeerplaats staat, is afhankelijk van verschillende factoren. Dit zijn de positie en vorm van de voor en achter geparkeerde voertuigen en de lokale omstandigheden. In sommige gevallen kan de actieve parkeerassistent u te ver of niet ver genoeg de parkeerplaats in leiden. Het kan u ook over of op stoepranden begeleiden. Annuleer indien nodig het parkeerproces met de actieve parkeerassistent. U kunt de vooruitversnelling ook eerder inschakelen. Het voertuig stuurt dan rond en rijdt niet zo ver de parkeerplaats in. Als het schakelen te vroeg plaatsvindt om een ​​verstandige parkeerpositie te bereiken, wordt het parkeerproces afgebroken.! Indien onvermijdelijk, rijd dan over obstakels zoals: Stoepranden, alleen in een stompe hoek en langzaam. Anders kunt u de velgen en banden beschadigen. Parkeerplaats detecteren De actieve parkeerassistent wordt automatisch ingeschakeld tijdens het vooruitrijden. Het systeem werkt tot een snelheid van

144Aandrijfsystemen 141 ongeveer 35 km/u. Het zoekt en meet automatisch parkeerplaatsen aan beide zijden van het voertuig. Bij snelheden onder de 35 km/u ziet u het parkeersymbool als statusweergave op het instrumentenpaneel. Standaard toont de Actieve Parkeerassistent alleen parkeerplaatsen aan de passagierszijde. De parkeerplaatsen aan de bestuurderszijde worden weergegeven zodra u de bestuurdersrichtingaanwijzer aanzet. Als u vervolgens aan de bestuurderszijde wilt parkeren, moet de bestuurdersrichtingaanwijzer branden. Deze moet ingeschakeld blijven totdat u het gebruik van de actieve parkeerassistent heeft bevestigd met de knop & op het multifunctionele stuur. Als er een parkeerplaats is gedetecteerd, wordt bovendien een pijl naar rechts of links weergegeven. Parkeerplaats gevonden (voorbeeld): Parkeerplaats gevonden aan de linkerkant; Parkeersymbool = Parkeerplaats rechts gevonden Om een ​​parkeerplaats door de actieve parkeerassistent te laten detecteren, moet deze R evenwijdig aan de rijrichting zijn R minimaal 1,5 m breed zijn R minimaal 1,3 m langer zijn dan uw voertuig. Als u voorbijrijdt, wordt u een parkeerplaats getoond tot u zich op ongeveer 15 meter afstand van de parkeerplaats bevindt. Parkeren G Gevaar voor ongevallen De PARKTRONIC en de actieve parkeerassistent zijn slechts hulpmiddelen en herkennen mogelijk niet alle obstakels. Ze kunnen jouw aandacht niet vervangen. U bent altijd verantwoordelijk voor de veiligheid en moet bij het parkeren en manoeuvreren op uw directe omgeving blijven letten, anders brengt u uzelf en anderen in gevaar. X Breng het voertuig tot stilstand zolang de gewenste parkeerplek wordt aangegeven door het parkeersymbool met een pijl. X Voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak: schakel de achteruitversnelling in. Voertuigen met AUTOTRONIC: Zet de transmissie in stand R. Op het multifunctionele display verschijnt de melding: Parkeerhulp. activeren? Let op de omgeving Ja: Nee: X Annuleer het proces: druk op de *-knop op het multifunctionele stuur of rijd weg. of Op het multifunctionele display verschijnt de melding: Parkeerhulp. actief Gelieve zelfstandig gas te geven en te remmen G Gevaar voor ongevallen Wanneer u parkeert, moet u er gedurende het hele proces op letten dat er geen obstakels in de buurt van het voertuig zijn. De actieve parkeerassistent kan uw aandacht niet vervangen. Het ondersteunt u alleen door actief sturend ingrijpen. U moet zelf remmen om te stoppen of een ongeval te voorkomen. Rijden en parkeren Z

145142 Rijsystemen Rijden en parkeren X Resetten en altijd gereed zijn om te remmen. Rijd bij het achteruitrijden niet harder dan ongeveer 10 km/u, anders wordt de actieve parkeerassistent geannuleerd. i Op krappe parkeerplaatsen behaalt u de beste parkeerresultaten als u zo ver mogelijk achteruit rijdt. Neem ook de instructies van PARKTRONIC in acht. X Stop, uiterlijk zodra de continue waarschuwingstoon van PARKTRONIC klinkt. Op kleine parkeerplaatsen kunnen manoeuvreerwerkzaamheden nu nodig zijn. Auto's met handgeschakelde versnellingsbak: De melding Parkeerhulp verschijnt op het multifunctionele display. actief Schakel de vooruitversnelling in. Auto's met AUTOTRONIC: De melding Parkeerhulp verschijnt op het multifunctionele display. actief Selecteer versnelling D. X Voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak: Schakel de eerste versnelling in als het voertuig stilstaat. Auto's met AUTOTRONIC: Wanneer het voertuig stilstaat, zet u de transmissie in stand D. De actieve parkeerassistent stuurt direct de andere kant op. Op het multifunctionele display verschijnt de melding: Parkeerhulp. actief Geef gas en rem zelfstandig i Het beste parkeerresultaat bereikt u als u wacht tot het sturen is voltooid voordat u wegrijdt. X Rijd vooruit en zorg ervoor dat u altijd kunt remmen. X Stop, uiterlijk zodra de PARKTRONIC een continu waarschuwingssignaal laat horen. Auto's met handgeschakelde versnellingsbak: De melding Parkeerhulp verschijnt op het multifunctionele display. actief Schakel de achteruitversnelling in. Auto's met AUTOTRONIC: De melding Parkeerhulp verschijnt op het multifunctionele display. actief Selecteer versnelling R. X Er kunnen aanvullende schakelingen/veranderingen van de transmissiepositie nodig zijn. Zodra het parkeren is voltooid, verschijnt op het multifunctionele display de melding Parkeerhulp voltooid. De actieve parkeerassistent wordt dan beëindigd. PARK-TRONIC is nog steeds voor u beschikbaar. X Pas indien nodig de eindpositie aan door te manoeuvreren. X Let op de waarschuwingsdisplays van PARKTRONIC (Y pagina 137). Actieve parkeerassistent annuleren U kunt de actieve parkeerassistent op elk gewenst moment annuleren. X Houd het multifunctionele stuur vast of stuur het zelf. De actieve parkeerassistent wordt onmiddellijk geannuleerd. Op het multifunctionele display verschijnt de melding: Parkeerassistent. geannuleerd of X Druk op de PARKTRONIC-knop op de middenconsole (Y pagina 138). De PARKTRONIC wordt uitgeschakeld en de actieve parkeerassistent wordt onmiddellijk geannuleerd. Op het multifunctionele display verschijnt de melding: Parkeerassistent. geannuleerd De actieve parkeerassistent wordt automatisch geannuleerd als er te vroeg wordt geschakeld/geschakeld R het is niet meer mogelijk om te parkeren met de actieve parkeerassistent R u rijdt sneller dan 10 km/u Het stuur draait door, ESP stuurt aan of valt uit U ziet dan het waarschuwingslampje d in het instrumentenpaneel.

146Aanhangwagenrijden 143 U hoort een signaaltoon. Het parkeersymbool gaat uit en op het multifunctionele display verschijnt de melding: Parkeerhulp. geannuleerd Als de actieve parkeerassistent wordt geannuleerd, moet u in ieder geval opnieuw zelf sturen. Aanhangwagenbediening Bij voertuigen met een trekhaak is de minimale lengte van de parkeerplaatsen iets langer. Als u een aanhanger aan uw auto heeft gekoppeld, mag u de Actieve Parkeerhulp niet gebruiken. Als de elektrische verbinding tussen uw voertuig en de aanhangwagen tot stand is gebracht, is de actieve parkeerassistent niet beschikbaar. PARKTRONIC is uitgeschakeld voor de achterste zone. Gebruik van de aanhangwagen Aanwijzingen voor het gebruik van de aanhangwagen Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen Zorg er bij het achteruitrijden van het trekkende voertuig voor dat er niemand tussen het voertuig en de aanhangwagen staat. Koppel de aanhanger voorzichtig aan en af. Als u de aanhangwagen niet correct aan het trekkende voertuig bevestigt, kan de aanhangwagen afbreken. Zorg ervoor dat de volgende waarden niet worden overschreden: Rde toegestane tongbelasting Rde toegestane aanhangerbelasting Rde toegestane achterasbelasting van het trekkende voertuig Rhet toegestane totaalgewicht van zowel het trekkende voertuig als de aanhanger De relevante toegestane waarden die niet mogen overschreden worden, vindt u in uw voertuigdocumenten. Waarden die doorgaans door de fabrikant worden vrijgegeven, vindt u op de typeplaatjes en voor het trekkende voertuig in het hoofdstuk Technische gegevens. G Gevaar voor ongevallen Houd de in Duitsland toegestane maximumsnelheid aan, ook in landen waar hogere snelheden zijn toegestaan ​​voor aanhangwagens. Hierdoor wordt de kans op ongelukken verkleind. G Gevaar voor ongevallen Bedien de rem tijdens het rijden nooit permanent, bijvoorbeeld tijdens het rijden. Laat het loopen door het pedaal voortdurend lichtjes in te drukken. Dit leidt tot oververhitting van het remsysteem, een langere remweg en kan resulteren in een volledig verlies van de remwerking. G Gevaar voor ongevallen Probeer in geen geval de aanhanger uit te rekken door de snelheid te verhogen. Algemene informatie i Controleer de bandenspanning als u een aanhangwagen trekt. De waarden vindt u in de bandenspanningstabel in de tankklep van uw voertuig (Y pagina 247). Montagematen en belastingen vindt u in het hoofdstuk Technische gegevens (Y pagina 268). De maximale steunbelasting van de dissel op de kogelkop bedraagt ​​75 kg. De werkelijke tongbelasting mag echter niet hoger zijn dan de waarde die staat vermeld op het typeplaatje van de trekhaak en de aanhanger. De laagste waarde is doorslaggevend! Maak zoveel mogelijk gebruik van de maximaal toegestane steunbelasting. Val niet onder een draaglast van 50 kg, anders kan de aanhanger loskomen. Rijden en parkeren Z

147144 Bediening van de aanhanger Rijden en parkeren Houd er rekening mee dat het laadvermogen en de achterasbelasting worden verminderd met de werkelijke tongbelasting. i De hoogte van de kogelkop verandert naarmate het voertuig beladen is, gebruik indien nodig een aanhangwagen met een in hoogte verstelbare dissel. Rij-instructies De maximaal toegestane snelheid voor aanhangwagens is afhankelijk van het type aanhangwagen en bedraagt ​​in Duitsland 80 km/u of 100 km/u. In sommige landen zijn ook hogere snelheden toegestaan ​​voor aanhangwagens. Controleer voordat u gaat rijden de voertuigdocumenten van de aanhangwagen om te zien voor welke maximumsnelheid uw aanhangwagen is goedgekeurd. Bij bepaalde Mercedes-Benz-voertuigen is bij het trekken van een aanhangwagen een verhoogde achterasbelasting toegestaan. Of dit voor uw voertuig geldt, leest u in het hoofdstuk Technische gegevens. Indien u bij het trekken van een aanhangwagen gebruik maakt van een zelfs gedeeltelijk verhoogde achterasbelasting, mag u vanwege registratieredenen niet sneller rijden dan 100 km/uur met de aanhangwagen. Dit geldt ook in landen waar voor aanhangwagens doorgaans een maximumsnelheid van meer dan 100 km/uur is toegestaan. Met aanhanger gedraagt ​​uw voertuig zich anders dan zonder aanhanger. De combinatie is zwaar, beperkt in zijn vermogen om te accelereren en te klimmen, R heeft een langere remweg, reageert sterker op vlagerige zijwind, vereist gevoeliger sturen en verbruikt meer brandstof. Op lange, steile hellingen moet u vroegtijdig naar een lagere versnelling schakelen of bij voertuigen met AUTOTRONIC het schakelbereik 1, 2 of 3 selecteren. i Dit geldt ook als u CRUISE of SPEEDTRONIC hebt geactiveerd. Hierdoor maak je gebruik van de remwerking van de motor en hoef je minder te remmen om snelheid te behouden. Dit vermindert de belasting van het remsysteem en voorkomt dat de remmen oververhit raken en te snel verslijten. Als u bovendien moet remmen, trap dan het rempedaal niet continu in, maar met tussenpozen. Rijtips RHoud een grotere afstand aan dan wanneer u zonder aanhanger rijdt. RVermijd plotseling remmen. Rem indien mogelijk licht af, zodat de aanhanger tot stilstand komt. Verhoog vervolgens de remkracht snel. RDe startklimmogelijkheden hebben betrekking op zeeniveau. Houd er bij het rijden in de bergen rekening mee dat het motorvermogen en dus het vermogen om te gaan klimmen afneemt naarmate de hoogte toeneemt. Als de aanhanger slingert: X Geef nooit gas. X Ga niet tegensturen. X Rem indien nodig. Kogelhals monteren X Noteer het nummer van de kogelhalssleutel. i Met dit nummer kunt u bij een Mercedes-Benz servicewerkplaats een vervangende sleutel aanvragen. G Gevaar voor letsel Als de kogelhals tijdens de montage niet goed vastklikt, zit de combinatie niet vast en kan deze losraken. Dit kan een ongeval veroorzaken. Installeer de kogelhals zorgvuldig en zorg ervoor dat de kogelhals op zijn plaats vergrendeld is.

148Aanhangwagenbedrijf 145 voertuigen zonder ECO start-stop-functie: De insteekbare kogelhals bevindt zich rechts in het opbergvak van de bagageruimte. X Open het opbergvak rechts in de bagageruimte (Y pagina 190). X Klap het deksel naar beneden. X Trek de afdekkap : naar beneden uit de kogelhalshouder in de richting van de pijl. X Plaats de afdekkap : in de kogelhalshouder. Voertuigen besturen en parkeren zonder ECO start-stop-functie oplossen. X Verwijder de kogelhals: van de kogelhalssteun. Voertuigen met ECO start-stop-functie: De insteekbare kogelhals bevindt zich in het kogelhalsopbergvak in de opbergruimte onder de bagageruimtevloer. X Open de bagageruimtevloer (Y pagina 200). X De dop; Verwijder uit de vergrendeling in het handwiel. X Steek de sleutel : in het slot. De rode markering op het handwiel moet in één lijn liggen met het groene gebied op de kogelhals (inbouwpositie). Indien dit niet het geval is: X Draai de sleutel : in de richting van de pijl. De sleutel is ontgrendeld. Voertuigen met ECO start-stopfunctie verwijderen. Z

149146 Bediening van de aanhanger Rijden en parkeren X Het handwiel? trek hem weg van de kogelhals en draai hem met de klok mee totdat hij op zijn plaats klikt. Het groene gebied op de kogelhals valt samen met de rode markering op het handwiel. X Steek de kogelhals verticaal in de richting van de pijl in de kogelhalsopname = totdat de kogelhals vastklikt. Het handwiel? zodanig is gedraaid dat de groene markering A op het handwiel op één lijn ligt met het groene gebied op de kogelhals B. X Draai de sleutel : zo ver mogelijk in de richting van de pijl en vergrendel hem. X Verwijder de sleutel :. X De dop; druk op het slot. i U kunt de sleutel opbergen in de kogelhalshouder in de bagageruimte. X Klap de aanhangeraansluiting : naar beneden. G Gevaar voor ongevallen De kogelhals is alleen veilig gemonteerd als de groene markering op het handwiel in één lijn ligt met het groene vlak op de kogelhals en de sleutel kan worden verwijderd. Een kogelhals die niet stevig is gemonteerd, kan losraken. Bij het trekken van een aanhangwagen moet de kogelhals vergrendeld zijn en de sleutel verwijderd. Alleen dan kan gegarandeerd worden dat de kogelhals geborgd is en tijdens het rijden niet los kan raken. Als de kogelhals niet kan worden vergrendeld en de sleutel niet kan worden verwijderd, verwijder dan de kogelhals en maak deze schoon. Als de kogelhals na het reinigen nog steeds niet gemonteerd (vergrendeld) kan worden, verwijder dan de kogelhals. In dit geval mag de trekhaak niet worden gebruikt voor het trekken van een aanhangwagen, omdat een veilige werking niet kan worden gegarandeerd. Laat de gehele trekhaak bij een gekwalificeerde werkplaats controleren. Mercedes Benz adviseert hiervoor een Mercedes Benz servicepunt. Vooral bij veiligheidsgerelateerde werkzaamheden en werkzaamheden aan veiligheidsrelevante systemen is service door een gekwalificeerde werkplaats essentieel. Aanhanger aankoppelen G Gevaar voor letsel Koppel een aanhangwagen met oplooprem niet af wanneer deze is overreden. Anders kunt u met uw hand bekneld raken tussen de bumper en de dissel. X Zorg ervoor dat de versnellingsbak in stand P staat. X Trek de parkeerrem aan. X Plaats de aanhangwagen horizontaal achter het voertuig. X Koppel de aanhanger.

150Gebruik van de aanhanger 147 X Breng de elektrische verbinding tussen voertuig en aanhanger tot stand. X Controleer of het aanhangerverlichtingssysteem werkt. Aanhangwagen afkoppelen G Gevaar voor letsel Zodra u de dissel van de aanhangwagen optilt, gaat het onbeladen voertuig omhoog. Het voertuig zakt vervolgens naar rijniveau. Zorg ervoor dat niemand zich in de buurt van de wielkast of de onderkant bevindt. Anders zou u uzelf of anderen in de val kunnen lokken. G Gevaar voor letsel Zodra u de aanhangerkabel loskoppelt, zakt het voertuig. Zorg ervoor dat niemand zich in de buurt van de wielkast of de onderkant bevindt, anders kunnen zijzelf of anderen bekneld raken. Zodra u de aanhanger afkoppelt, gaat het geloste voertuig iets omhoog. Pas op dat u uzelf en anderen niet verwondt! Koppel een aanhangwagen met een oplooprem niet af wanneer deze is overreden, anders kan het terugveren van de oplooprem uw voertuig beschadigen. X Zorg ervoor dat de versnellingsbak in stand P staat. X Trek de parkeerrem aan. X Beveilig de aanhangwagen tegen wegrollen. X Verwijder de aanhangerkabel en koppel de aanhanger los. Kogelhals verwijderen X Verwijder de dop van het slot in het handwiel. X Ontgrendel het slot in het handwiel met de sleutel. X Houd de kogelhals stevig vast. Trek het handwiel weg van de kogelhals en draai het met de klok mee totdat het op zijn plaats klikt. Het groene gebied op de kogelhals valt samen met de rode markering op het handwiel. X Trek de kogelhals naar beneden uit. X Maak de kogelhals schoon als deze vuil is. Informatie over het reinigen en onderhouden van de trekhaak vindt u op (Y pagina 217). Kogelhals opbergen G Gevaar voor ongevallen Draag de kogelhals nooit onbeveiligd in de binnenruimte. Anders kunnen u en anderen gewond raken door de rondvliegende kogelhals als u hard remt of snel van richting verandert en een puur ongeluk krijgt. X Voertuigen zonder ECO start/stop-functie: Open het opbergvak rechts in de bagageruimte. X Klap het paneel naar beneden. X Auto's met ECO start-stopfunctie: Open de vloer van de bagageruimte. X Neem de afdekkap uit de kogelhalshouder. X Plaats de kogelhals met de sleutel in de kogelhalssteun. X Voertuigen zonder ECO start-stop-functie: Zet de kogelhals vast met de bevestigingsband. X Klap de aanhangeraansluiting omhoog. Rijden en parkeren Z

151148 Bediening van de aanhanger Rijden en parkeren Aanhangerspanningsvoorziening De aanhangeraansluiting van uw voertuig is af fabriek voorzien van een continue spanningsvoorziening en een via het contactslot geschakelde spanningsvoorziening. De continue voeding bevindt zich op de aanhangeraansluiting toewijzing 9. De via het contactslot geschakelde spanningsvoorziening bevindt zich op de aanhangeraansluiting toewijzing 10.! Accessoires kunt u aansluiten op de continue voedingsspanning tot maximaal 240 W en op de via het contactslot geschakelde voedingsspanning tot maximaal 180 W. Een aanhangeraccu mag u niet via de stroomvoorziening opladen. De werking van het knippersysteem van de aanhangwagen is alleen gegarandeerd bij gebruik van gloeilampen. Meer informatie over de montage van de elektrische installatie van de aanhangwagen kunt u verkrijgen bij een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. X Geschakelde stroomvoorziening in- of uitschakelen: Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2 of 0. Monteer de adapter X Klap de fitting naar beneden. X Open het stopcontactdeksel. X Steek de plug met de neus: in de groef; Steek hem in het stopcontact en draai de stekker rechtsom totdat deze niet verder kan. X Laat het deksel op zijn plaats klikken. X Bij gebruik van een adapterkabel de kabel met kabelbinders aan de aanhanger bevestigen.! Zorg ervoor dat er bij het nemen van bochten voldoende kabelspeling is, zodat de kabel niet kan breken. Aanhangwagen met 7-polige stekker Algemene informatie Indien uw aanhangwagen een 7-polige stekker heeft, kunt u deze met een verloopstekker of eventueel met een verloopkabel aansluiten op de 13-polige stekkerdoos op de kogelhals. Beide kunt u verkrijgen bij een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. in een Mercedes-Benz-servicecentrum.

152Aanhangwagen trekken 149 Problemen bij het trekken van een aanhangwagen Probleem De kogelhals kan niet worden vergrendeld. De sleutel op de kogelhals kan niet worden verwijderd. Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen G Gevaar voor ongevallen De kogelhals is vuil. De trekhaak is beschadigd. X Verwijder de kogelhals en maak deze schoon (Y pagina 217). Als de kogelhals nog steeds niet kan worden vergrendeld, verwijdert u de kogelhals. Het mag dan niet meer worden gebruikt voor het trekken van een aanhangwagen, omdat een veilige werking niet kan worden gegarandeerd. X Laat de gehele trekhaak bij een gekwalificeerde werkplaats controleren. Rijden en parkeren Z

153150

154151 Voertuiguitrusting Belangrijke veiligheidsinstructies Displays en bediening Menu's en submenu's Displayberichten Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel Boordcomputer en displays

155152 Displays en bediening Boordcomputer en displays Voertuiguitrusting i Deze gebruiksaanwijzing beschrijft alle modellen, standaarduitrustingen en optionele uitrustingen voor uw voertuig, die bij het ter perse gaan van deze handleiding ter beschikking stonden. Landspecifieke afwijkingen zijn mogelijk. Houd er rekening mee dat uw voertuig mogelijk niet met alle beschreven functies is uitgerust. Dit geldt ook voor veiligheidsrelevante systemen en functies. Belangrijke veiligheidsinstructies Een afbeelding van het instrumentenpaneel vindt u in het hoofdstuk In één oogopslag (Y pagina 23). G Gevaar voor ongevallen Bedien de boordcomputer alleen als de verkeersomstandigheden dit toelaten. Anders raakt u te veel afgeleid en kunt u een ongeluk veroorzaken. G Gevaar voor ongevallen Als het instrumentenpaneel of het multifunctionele display uitvalt, kunnen displaymeldingen niet meer worden weergegeven. Dit betekent dat u geen informatie kunt zien over de rijomstandigheden, zoals snelheid, buitentemperatuur, waarschuwings-/indicatielampjes, displaymeldingen en systeemstoringen. Het rijgedrag kan verminderd zijn. Pas uw rijstijl en snelheid hierop aan. Neem onmiddellijk contact op met een gekwalificeerde vakwerkplaats die over de noodzakelijke specialistische kennis en gereedschappen beschikt om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Vooral bij veiligheidsgerelateerde werkzaamheden en werkzaamheden aan veiligheidsrelevante systemen is service door een gekwalificeerde werkplaats essentieel. G Ongevallenrisico De boordcomputer registreert en toont alleen berichten en waarschuwingen van bepaalde systemen. Zorg er daarom voor dat uw voertuig altijd veilig te besturen is. Anders kunt u een ongeval veroorzaken als uw voertuig niet veilig te besturen is. G Gevaar voor ongevallen en verwondingen Als servicewerkzaamheden onoordeelkundig worden uitgevoerd, kan de bedrijfsveiligheid van uw voertuig in gevaar komen. Hierdoor kunt u de controle over uw voertuig verliezen en een ongeval veroorzaken. Bovendien kunnen de beveiligingssystemen u of andere personen mogelijk niet meer beschermen zoals bedoeld. Laat servicewerkzaamheden altijd uitvoeren in een gekwalificeerde werkplaats. De gekwalificeerde werkplaats moet over de noodzakelijke specialistische kennis en gereedschappen beschikken om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Vooral bij veiligheidsgerelateerde werkzaamheden en werkzaamheden aan veiligheidsrelevante systemen is service door een gekwalificeerde werkplaats essentieel. Displays en bediening Koelvloeistoftemperatuurdisplay De koelvloeistoftemperatuurdisplay bevindt zich links op het instrumentenpaneel. Tijdens normaal rijden en wanneer de koelvloeistof correct is bijgevuld, kan de weergave oplopen tot 120. Bij hoge buitentemperaturen en bij het bergop rijden kan de koelvloeistoftemperatuur tot aan het einde van de schaal stijgen.

156Displays en bediening 153 Toerenteller De rode markering in de toerenteller geeft het overtoerenbereik van de motor aan.! Rijd niet met te hoge snelheden. Anders beschadigt u de motor. Wanneer de rode markering wordt bereikt, wordt de brandstoftoevoer onderbroken om de motor te beschermen. Weergave buitentemperatuur De weergave van de buitentemperatuur bevindt zich op het multifunctionele display (Y pagina 154). G Gevaar voor ongevallen Bij temperaturen net boven het vriespunt kan het glad zijn op de weg, vooral in bospaden of op bruggen. Als uw rijstijl niet is aangepast, kan het voertuig gaan slippen. Pas daarom uw rijstijl en snelheid altijd aan de weersomstandigheden aan . Een gewijzigde buitentemperatuur wordt vertraagd weergegeven. Bediening van de boordcomputer Als u de sleutel in het contactslot naar stand 1 draait, wordt de boordcomputer geactiveerd. Met de knoppen op het multifunctionele stuurwiel bedient u de weergave op het multifunctionele display en de instellingen op de boordcomputer. : Multifunctioneel display; WX Selecteer submenu's in het menu Instellingen Waarden wijzigen Volume wijzigen = ~ Oproep weigeren of beëindigen Telefoonboek verlaten/herhalingsgeheugen 6 Een oproep plaatsen of accepteren Overschakelen naar nummerherhalingsgeheugen? &* Vooruit/achteruit scrollen binnen een menu Boordcomputer en weergave Z

157154 Weergaven en bediening Boordcomputer en weergaven A &* Kort indrukken Audio 5: In het Audio-menu selecteert u een audiotrack of, afhankelijk van de instelling, een opgeslagen of de volgende/vorige zender Audio 20, Audio 50 APS en COMAND APS: In het Audio-menu een opgeslagen zender selecteren Een audiotitel of een videoscène selecteren Audio 20, Audio 50 APS en COMAND APS: In het Telefoonmenu naar het telefoonboek gaan en een naam of een telefoonnummer selecteren &* Lang druk op (Audio 20, Audio 50 APS en COMAND APS): Selecteer in het Audio-menu de volgende/selecteer de vorige zender, selecteer een audiotitel door snel te scrollen. In het Telefoonmenu start u het snel scrollen door het telefoonboek. Selecteer het VU-menu: vooruit/terug scrollen: weergavegebied van de menu's of submenu's; Statusregel met buitentemperatuur of snelheid (Y pagina 159) Multifunctioneel display Het multifunctionele display toont u waarden en instellingen en displaymeldingen.

158Menu's en submenu's 155 Menu's en submenu's Menuoverzicht Het aantal menu's is afhankelijk van de optionele uitrusting in het voertuig. Boordcomputer en displays Functie: Standaarddisplaymenu (Y pagina 156) RWaarschuwing bandenspanningsverlies (Y pagina 249) RService-intervalweergave ASSYST PLUS (Y pagina 213) RMotoroliepeil (Y pagina 209) ; Audiomenu (Y pagina 156) = Navigatiemenu (Y pagina 158)? Menu Berichtengeheugen 22 (Y pagina 166) A Menu Instellingen (Y pagina 158) B Menu Ritcalculator (Y pagina 163) C Telefoonmenu (Y pagina 164) Bij de Audio 5 toont de boordcomputer u de audio- en telefoongegevens menu's in het Engels. De taal van deze menu's is onafhankelijk van de taal die is geselecteerd voor het multifunctionele display. Audio 20, Audio 50 APS en COMAND APS: 22 Het menu wordt alleen weergegeven als er een displaymelding is. Z

159156 Menu's en submenu's Boordcomputer en displays De displays van de audio-, navigatie- en telefoonmenu's verschillen afhankelijk van het audiosysteem enigszins. De voorbeelden in deze gebruiksaanwijzing gelden voor voertuigen met COMAND APS. Menu Standaarddisplay Standaarddisplay X Selecteer het standaarddisplay met V of U op het stuur. Digitale snelheidsmeter of buitentemperatuur weergeven Als u voor de statusregel (Y pagina 159) de digitale snelheidsmeter hebt geselecteerd, wordt hier de buitentemperatuur weergegeven 23. X Selecteer de standaardweergave met V of U op het stuur. X Gebruik & of * om de digitale snelheidsmeter of de buitentemperatuur te selecteren. Standaardweergave: dagelijkse routeafstand; Totale afstand Met & of * kunt u de volgende functies in het standaarddisplaymenu selecteren: RWaarschuwing bandenspanningsverlies (Y pagina 249) RDigitale snelheidsmeter of buitentemperatuur (Y pagina 156) RService-intervalweergave ASSYST PLUS (Y pagina 213) RMotorolie niveau (Y pagina 209) Houd de resetknop aan de linkerkant van het instrumentenpaneel ingedrukt totdat de dagelijkse afstand is gereset. Digitale snelheidsmeter (voorbeeld): Digitale snelheidsmeter Audiomenu Radiozender selecteren U kunt alleen de frequentieband wijzigen en nieuwe zenders opslaan in het audiosysteem of COMAND APS. X Schakel het audiosysteem of COMAND APS in en selecteer de radio (zie aparte gebruiksaanwijzing). X Selecteer het Audiomenu met V of U op het stuur. 23 voertuigen voor Groot-Brittannië: De buitentemperatuur wordt altijd weergegeven.

160Menu's en submenu's 157 Audio 5: X Gebruik & of * om de gewenste zender te selecteren. Het type zoeken hangt af van de instelling voor de radiozenderselectie (Y pagina 162). De volgende opgeslagen zender wordt geselecteerd of het zoeken naar zenders begint. Weergave cd-speler (voorbeeld): Functie (bij een cd-wisselaar wordt ook het cd-nummer weergegeven); Huidige titel Bediening van de audiodrive of datadrager Boordcomputer en displays: Frequentieband 24; Huidige zender Audio 20, Audio 50 APS of COMAND APS: X Selecteer een opgeslagen zender: Druk kort op & of *. X Selecteer een zender uit de zenderlijst: Houd & of * ingedrukt. X Selecteer een zender met behulp van zenderzoekfunctie 25: Houd & of * ingedrukt. Afhankelijk van uw apparatuur kunt u audiobestanden van verschillende audiostations of media afspelen. X Schakel het audiosysteem of COMAND APS in en selecteer het audiostation of de gegevensdrager (zie aparte bedieningshandleiding). X Selecteer het Audiomenu met V of U op het stuur. i DAB-radiobediening (Digital Audio Broadcasting), zie aparte gebruiksaanwijzing. Bediening van de cd-speler (Audio 5) In het station van de Audio 5 kunt u MP3/WMA-cd's afspelen. X Schakel het audiosysteem in en selecteer de CD-speler (zie aparte gebruiksaanwijzing). X Selecteer het Audiomenu met V of U op het stuur. X Selecteer een CD-titel met & of *. Weergave cd-wisselaar (voorbeeld): huidige cd; Huidige titel 24 Als de huidige zender; is opgeslagen, wordt ook de opslagruimte weergegeven. 25 Alleen als er geen zenderlijst wordt ontvangen. Z

161158 Menu's en submenu's Boordcomputer en displays X Een titel uit de titellijst selecteren (snel scrollen): Houd & of * ingedrukt. De huidige titel wordt niet weergegeven in de audio AUX-modus (audio-auxiliaire modus: externe audiobron aangesloten). DVD-video bedienen X COMAND APS inschakelen en DVD-video selecteren (zie aparte gebruiksaanwijzing). X Selecteer het Audiomenu met V of U op het stuur. Routebegeleiding niet actief: Rijrichting Routebegeleiding actief Het multifunctionele display toont de navigatie-informatie, bijvoorbeeld: Weergave dvd-wisselaar (voorbeeld): Huidige dvd (met dvd-wisselaar); Huidige scène Navigatiemenu Navigatie-informatie weergeven In het navigatiemenu toont het multifunctionele display de navigatie-informatie van het navigatiesysteem. Voor meer informatie, zie aparte gebruiksaanwijzing. X Schakel het audiosysteem of COMAND APS in (zie aparte gebruiksaanwijzing). X Selecteer het navigatiemenu met V of U op het stuur. Instellingenmenu Inleiding In het Instellingenmenu heeft u de volgende opties:

162Menu's en submenu's 159 RInstellingen terugzetten naar fabrieksinstellingen RCInstellingen instrumentenpaneel wijzigen RCInstellingen tijd/datum wijzigen RCLichtinstellingen wijzigen RCInstellingen wijzigen RCComfortinstellingen wijzigen RCInstellingen herstellen Terugzetten naar fabrieksinstellingen Om veiligheidsredenen worden niet alle functies gereset: U kunt de permanente SPEEDTRONIC alleen in de Submenu Voertuig. De rijlichtinstelfunctie in het verlichtingssubmenu wordt alleen gereset als het voertuig stilstaat. X Selecteer het menu Instellingen met V of U op het stuur. X Houd de resetknop links op het instrumentenpaneel ongeveer 3 seconden ingedrukt. Op het multifunctionele display wordt u gevraagd nogmaals op de resetknop te drukken om te bevestigen. X Druk nogmaals op de resetknop. De instellingen van de meeste functies worden teruggezet naar de fabrieksinstellingen. of X Als u de instellingen wilt behouden, druk dan niet nogmaals op de resetknop. Na ongeveer 5 seconden ziet u opnieuw het menu Instellingen. X Selecteer een ander menu met V of U. Combinatie-instrument afstandseenheid selecteren Met de snelheidsmeter/afstandsweergavefunctie kunt u kiezen of het multifunctionele display bepaalde weergaven in kilometers of mijlen weergeeft. De geselecteerde afstandseenheid geldt voor: Rde digitale snelheidsmeter 27 Rde totale en dagelijkse afstand Rde ritcalculator Rde navigatie-instructies in het navigatiemenu Rde SPEEDTRONIC X Selecteer het menu Instellingen met V of U op het stuur. X Gebruik & om naar de submenuselectie te gaan. X Gebruik W of kiezen. X Gebruik & om de snelheidsmeter/afstandsweergave te selecteren. X Gebruik W of X om de afstandseenheid km of mijl te selecteren. X Om een ​​ander display te selecteren, drukt u op &, V of U. Taal selecteren Met de functie Taal kunt u de taal voor het instrumentenpaneel selecteren. X Selecteer het menu Instellingen met V of U op het stuur. X Gebruik & om naar de submenuselectie te gaan. X Gebruik W of kiezen. X Taal selecteren met &. X Selecteer de gewenste taal met W of X. X Om een ​​ander display te selecteren, drukt u op &, V of U. Weergave voor statusregel selecteren Voertuigen voor Groot-Brittannië: Deze functie is niet beschikbaar. Boordcomputer en displays 26 Deze functie is niet beschikbaar bij voertuigen met Audio 50 APS, Audio 55 APS of COMAND APS. 27 voertuigen voor Groot-Brittannië: De digitale snelheidsmeter geeft altijd km/u aan. Z

163160 Menu's en submenu's Boordcomputer en displays X Gebruik & om naar de submenuselectie te gaan. X Gebruik W of kiezen. X Selecteer weergavestatusregel met &. X Gebruik W of Het onderste multifunctionele display toont nu constant het geselecteerde display. Als u door het menu Standaardweergave bladert (Y pagina 156), ziet u het niet-geselecteerde scherm. X Om een ​​ander display te selecteren, drukt u op &, V of U. Tijd/Datum Dit submenu is alleen beschikbaar bij voertuigen zonder audiosysteem of met Audio 5 of Audio 20. U kunt de tijd en datum instellen in het submenu Tijd/Datum. Uw voertuig kan zijn uitgerust met een van de volgende audiosystemen: A: Audio 5 of Audio 20 B: Audio 50 APS C: COMAND APS X Bepaal met de aparte gebruiksaanwijzing met welk audiosysteem uw voertuig is uitgerust. Afhankelijk van het audiosysteem worden de tijd en datum ontvangen van de GPS-satelliet en kunnen dan niet in de boordcomputer worden ingesteld (zie volgende tabel). Instellingen op de boordcomputer A B C X X Selecteer het menu Instellingen met V of U op het stuur. X Gebruik & om naar de submenuselectie te gaan. X Gebruik W of X om het submenu Tijd/Datum te selecteren. X De tijd instellen: Gebruik & om uren of minuten te selecteren. of X Stel een waarde in met W of X. X Om een ​​ander display te selecteren, drukt u op &, V of U. Verlichting Dagrijverlichting in- of uitschakelen Als u de dagrijverlichting inschakelt en de lichtschakelaar op $ of à staat, gaan de parkeerverlichting, het dimlicht en de kentekenverlichting automatisch branden als de motor loopt. Wanneer je de lichtschakelaar in een andere stand zet, gaat het bijbehorende lampje branden. Wilt u tijdens het rijden in het donker de dagrijverlichting uitschakelen, zet dan eerst de lichtschakelaar op L of Ã. In landen waar dagrijverlichting verplicht is, is de functie in de fabriek ingeschakeld. X Selecteer het menu Instellingen met V of U op het stuur. X Gebruik & om naar de submenuselectie te gaan. X Gebruik W of X om het submenu Verlichting te selecteren. X Gebruik & om de rijlichtinstelling te selecteren. Automatische ontvangst van GPS-satelliet X X

164Menu's en submenu's 161 X Om een ​​ander display te selecteren, drukt u op &, V of U. Sfeerverlichting in- of uitschakelen Als u de sfeerverlichting inschakelt, in het donker na ontgrendelen met de sleutel Rhet parkeerlicht Rde kentekenverlichting Rhet mistlicht De sfeerverlichting schakelt automatisch uit na 40 seconden of wanneer het bestuurdersportier wordt geopend. X Selecteer het menu Instellingen met V of U op het stuur. X Gebruik & om naar de submenuselectie te gaan. X Gebruik W of X om het submenu Verlichting te selecteren. X Selecteer sfeerverlichting met &. X Gebruik W of X om de sfeerverlichting in of uit te schakelen. X Om een ​​ander display te selecteren, drukt u op &, V of U. Nagloeitijd Buitenverlichting in- of uitschakelen Als u de koplampactiveringsfunctie inschakelt, blijft de buitenverlichting in het donker nog 15 seconden branden nadat de deuren zijn gesloten. Als u na het uitschakelen van de motor geen portier opent of sluit, gaat de buitenverlichting na 60 seconden uit. Als u de nagloeitijd hebt ingeschakeld en de motor hebt uitgeschakeld, Rde parkeerlichten Rde kentekenplaatverlichting Rde mistlampen X Selecteer het menu Instellingen met V of U op het stuur. X Gebruik & om naar de submenuselectie te gaan. X Gebruik W of X om het submenu Verlichting te selecteren. X Gebruik & om koplampactivering te selecteren. X Gebruik W of X om de koplampen in of uit te schakelen. X Om een ​​ander display te selecteren, drukt u op &, V of U. Om de nagloeitijd tijdelijk uit te schakelen: X Draai voordat u de auto verlaat de sleutel in het contactslot naar stand 0. X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2 en terug naar stand 0. De nagloeitijd is uitgeschakeld. Wanneer u de motor opnieuw start, wordt de nagloeitijd weer ingeschakeld. Nagloeitijd binnenverlichting in- of uitschakelen Als u de sleutel uit het contactslot haalt terwijl de nagloeifunctie van de binnenverlichting is ingeschakeld, gaat de binnenverlichting gedurende 10 seconden branden. X Selecteer het menu Instellingen met V of U op het stuur. X Gebruik & om naar de submenuselectie te gaan. X Gebruik W of X om het submenu Verlichting te selecteren. X Selecteer binnenverlichting met & nagloeien. X Gebruik W of X om de binnenverlichting in of uit te schakelen. X Om een ​​ander display te selecteren, drukt u op &, V of U. Boordcomputer en displays Z

165162 Menu's en submenu's Boordcomputer en displays Voertuig Radiozenderselectie instellen Deze functie is alleen beschikbaar in combinatie met Audio 5. Met de Audio Search-functie kunt u instellen of er elke keer dat u de radio bedient, naar een nieuwe zender wordt gezocht of dat er een reeds opgeslagen zender wordt geselecteerd. X Selecteer het menu Instellingen met V of U op het stuur. X Gebruik & om naar de submenuselectie te gaan. X Gebruik W of X om het submenu Voertuig te selecteren. X Selecteer audio zoeken met &. X Gebruik W of X om de frequentie- of geheugeninstelling te selecteren. Wanneer de frequentie is ingesteld, begint het zoeken naar zenders. Als de geheugeninstelling is geselecteerd, wordt de volgende opgeslagen zender geselecteerd. X Om een ​​ander display te selecteren, drukt u op &, V of U. Permanente SPEEDTRONIC instellen Met de begrenzingsfunctie (banden) kunt u de permanente SPEEDTRONIC instellen (Y pagina 135). X Selecteer het menu Instellingen met V of U op het stuur. X Gebruik & om naar de submenuselectie te gaan. X Gebruik W of X om het submenu Voertuig te selecteren. X Selecteer limiet (banden) met &. X Gebruik W of X om de permanente SPEEDTRONIC in stappen van tien in te stellen (230 km/u tot 160 km/u). Bij uitgeschakelde instelling is de permanente SPEEDTRONIC uitgeschakeld. X Om een ​​ander display te selecteren, drukt u op &, V of U. Automatische vergrendeling in- of uitschakelen Als u de automatische vergrendeling inschakelt, wordt uw auto centraal vergrendeld bij een snelheid van ongeveer 15 km/u. i Meer informatie over automatische vergrendeling (Y pagina 62). X Selecteer het menu Instellingen met V of U op het stuur. X Gebruik & om naar de submenuselectie te gaan. X Gebruik W of X om het submenu Voertuig te selecteren. X Automatische vergrendeling met & selecteren. X Gebruik W of X om de automatische vergrendeling in of uit te schakelen. X Om een ​​ander display te selecteren, drukt u op &, V of U. Handig in- en uitklappen van de buitenspiegels bij het vergrendelen. Als u de spiegel aan-functie gebruikt. wanneer vergrendeld. Als u deze inschakelt, klappen de buitenspiegels in als u de auto vergrendelt. Wanneer u de auto ontgrendelt en het bestuurder- of passagiersportier opent, klappen de buitenspiegels weer uit. Als u de buitenspiegels inklapt met de knop op het portier terwijl de functie is ingeschakeld (Y pagina 77), klappen de buitenspiegels niet automatisch uit. Je kunt de buitenspiegels dan alleen uitklappen met de knop op de deur. X Selecteer het menu Instellingen... met V of U op het stuur. X Gebruik & om naar de submenuselectie te gaan. X Gebruik W of X om het submenu Comfort te selecteren.

166Menu's en submenu's 163 wanneer vergrendeld. kiezen. X Inclusief W- of X-spiegel. wanneer vergrendeld. in- of uitschakelen. X Om een ​​ander display te selecteren, drukt u op &, V of U. Menu Ritcalculator Ritcalculator Van Start of Vanaf Reset De waarden in het submenu vanaf het begin hebben betrekking op het begin van de reis, in het submenu vanaf het resetten tot de laatste reset (Y pagina 163) van dit submenu. X Selecteer het menu voor de ritcalculator met V of U op het stuur. X Gebruik & of * om vanaf start of vanaf reset te selecteren. Waarden resetten X Selecteer het menu voor de ritcalculator met V of U op het stuur. X Gebruik & of * om de functie te selecteren die u wilt resetten. X Druk op de resetknop links op het instrumentenpaneel totdat de waarden zijn gereset naar 0. Bereik opvragen X Selecteer het menu voor de ritcalculator met V of U op het stuur. X Gebruik & of * Bereik: selecteren. Het multifunctionele display toont bij benadering de actieradius, die voortvloeit uit de huidige rijstijl en het brandstofpeil. Als er weinig brandstof meer in de brandstoftank zit, wordt in plaats van de actieradius een tankend voertuig C weergegeven. Boordcomputer en displays Huidig ​​brandstofverbruik weergeven X Selecteer het menu voor de ritcalculator met V of U op het stuur. X Gebruik & of * Verbruik: selecteren. U ziet het huidige brandstofverbruik. Reiscalculator Vanaf start (voorbeeld): Afstand; Tijd = gemiddelde snelheid? Gemiddeld brandstofverbruik De ritcalculator wordt vanaf het begin automatisch gereset als Rhet contact langer dan 4 uur is uitgeschakeld. R999 uur wordt overschreden. R9999 kilometer wordt overschreden. Als 9999 uren of kilometers worden overschreden, wordt de reiscalculator automatisch gereset. Z

167164 Menu's en submenu's Boordcomputer en displays Telefoonmenu Inleiding Functies en displayaanduidingen zijn afhankelijk van de optionele uitrusting van het voertuig. U kunt uw mobiele telefoon in de mobiele telefoonhouder plaatsen (Y pagina 205) of een Bluetooth-verbinding met het audiosysteem of COMAND APS tot stand brengen (zie aparte gebruiksaanwijzing). G Gevaar voor ongevallen Neem bij het gebruik van mobiele telefoons in de auto de wettelijke voorschriften in acht van het land waarin u zich momenteel bevindt. Als het gebruik van mobiele telefoons tijdens het rijden wettelijk is toegestaan, gebruik deze dan alleen als de verkeerssituatie dit toelaat. Anders kunt u afgeleid worden van het verkeer, een ongeval veroorzaken en uzelf en anderen verwonden. X Schakel de mobiele telefoon en het audiosysteem of COMAND APS in (zie aparte bedieningshandleiding). X Selecteer het Telefoonmenu met V of U op het stuur. Op het multifunctionele display verschijnt een van de volgende displaymeldingen: RPIN: De mobiele telefoon is in de mobiele telefoonhouder geplaatst en de pincode is nog niet ingevoerd. X Voer de pincode in via de mobiele telefoon, de LINGUA-TRONIC, het audiosysteem of COMAND APS. De mobiele telefoon zoekt naar een netwerk. RReady of de naam van de mobiele netwerkprovider: de mobiele telefoon heeft een netwerk gevonden en is klaar om te ontvangen. RGeen service: Er is geen netwerk beschikbaar. Een oproep aannemen Als u een oproep ontvangt en u zich in het Telefoonmenu bevindt, toont het multifunctionele display een displaymelding, bijvoorbeeld: X Neem de oproep aan met 6 op het stuur. Als u zich niet in het Telefoonmenu bevindt, kunt u nog steeds een oproep beantwoorden. Een oproep weigeren of beëindigen X Druk op ~ op het stuur. Als u zich niet in het Telefoonmenu bevindt, kunt u nog steeds een oproep weigeren of beëindigen. Nummer uit het telefoonboek selecteren Met uw mobiele telefoon kunt u nieuwe telefoonnummers in het telefoonboek invoeren (zie aparte gebruiksaanwijzing). Als uw mobiele telefoon gereed is, kunt u op elk gewenst moment een nummer uit het telefoonboek zoeken en bellen. X Selecteer het Telefoonmenu met V of U op het stuur. X Gebruik & of * om de naam te selecteren die u zoekt. Als u wilt beginnen met vooruitspoelen, drukt u langer dan 1 seconde op de knop & of *. X Start het kiesproces met 6. of X Als u niet wilt bellen, drukt u op ~.

168Menu's en submenu's 165 Nummerherhaling De boordcomputer slaat de laatst gekozen namen of telefoonnummers op in het nummerherhalingsgeheugen. X Selecteer het Telefoonmenu met V of U op het stuur. X Ga met 6 naar het nummerherhalingsgeheugen. X Gebruik & of * om de naam of het telefoonnummer te selecteren die u zoekt. X Start het kiesproces met 6. Boordcomputer en displays Z

169166 Displaymeldingen Boordcomputer en displays Displaymeldingen Displaymeldingen verbergen Op het multifunctionele display verschijnen displaymeldingen. X Selecteer een ander display met V, U, & of * op het stuur. of X Druk op de resetknop op het instrumentenpaneel (Y pagina 23). Het displaybericht is verborgen. Het multifunctionele display geeft displayberichten met hoge prioriteit in rood weer. U kunt displayberichten met de hoogste prioriteit niet verbergen. Het multifunctionele display toont deze displaymeldingen permanent totdat de oorzaken van de displaymeldingen zijn verholpen. Bij bepaalde displaymeldingen hoort u bovendien een waarschuwings- of aanhoudende toon. Handel volgens de displaymeldingen en neem de aanvullende informatie in deze bedieningshandleiding in acht. Berichtengeheugenmenu De boordcomputer slaat bepaalde displayberichten op. U kunt de displayberichten openen in het menu Berichtengeheugen. Het berichtengeheugenmenu wordt alleen weergegeven als er een displaymelding is. X Druk herhaaldelijk op V of U totdat het originele menu of het berichtengeheugenmenu wordt weergegeven. Als er displaymeldingen zijn, toont het multifunctionele display bijvoorbeeld: 2 berichten. X Blader door de displayberichten met & of *. Wanneer u het contact uitzet, wist u alle displayberichten, behalve enkele displayberichten met hoge prioriteit. Als de oorzaken van de displayberichten met hoge prioriteit zijn opgelost, worden deze displayberichten ook verwijderd.

170Displaymeldingen 167 Veiligheidssystemen Displaymeldingen Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen 7 G Gevaar voor letsel Als het multifunctionele display het symbool weergeeft, is tijdens het rijden op de achterbank een veiligheidsgordel geopend. ESP niet beschikbaar, zie gebruiksaanwijzing Meer informatie over de statusweergave van de veiligheidsgordels achterin (Y pagina 38). G Gevaar voor ongevallen ESP (Elektronisch Stabiliteitsprogramma) is tijdelijk niet beschikbaar. Zelfdiagnose is b.v. B. nog niet afgerond. Tegelijkertijd worden de volgende systemen uitgeschakeld: RBAS (Brake Assist System) RStuurassistent STEER CONTROL RHill starthulp RWaarschuwing bandenspanningsverlies Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder de hierboven genoemde functies. X Rijd voorzichtig op een korte, licht gebogen route sneller dan 20 km/u. Wanneer de displaymelding verdwijnt, zijn de bovenstaande functies weer beschikbaar. Als de displaymelding blijft verschijnen: X Rijd voorzichtig verder. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. ESP is niet beschikbaar vanwege onderspanning. De batterij is b.v. niet geladen. Tegelijkertijd worden de volgende systemen uitgeschakeld: RBAS RStuurassistent STEER CONTROL RHill starthulp RWaarschuwing bandenspanningsverlies Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder de hierboven genoemde functies. X Rijd voorzichtig verder. X Bezoek onmiddellijk een gekwalificeerde werkplaats. Boordcomputer en displays Z

171168 Displaymeldingen boordcomputer en displays Displaymeldingen ESP zonder functie zie bedieningshandleiding + veiligheidssysteem Storing Bezoek een werkplaats Mogelijke oorzaken/gevolgen en M Oplossingen G Ongevallenrisico ESP is vanwege een storing niet beschikbaar. Tegelijkertijd worden de volgende systemen uitgeschakeld: RBAS RStuurassistent STEER CONTROL RHill starthulp RWaarschuwing bandenspanningsverlies Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder de hierboven genoemde functies. X Rijd voorzichtig verder. X Neem onmiddellijk contact op met een gekwalificeerde werkplaats. G Gevaar voor letsel. De bevestigingssystemen zijn defect. X Bezoek onmiddellijk een gekwalificeerde werkplaats.

172Displaymeldingen 169 Remmen Displaymeldingen ABS ABS, ESP niet beschikbaar zie gebruiksaanwijzing Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen G Gevaar voor ongevallen ABS (antiblokkeerremsysteem) en ESP (elektronisch stabiliteitsprogramma) zijn tijdelijk niet beschikbaar. Zelfdiagnose is b.v. B. nog niet afgerond. Tegelijkertijd worden de volgende systemen uitgeschakeld: RBAS (Brake Assist System) RSteering AssistantSTEER CONTROL RHill Start Aid R Bandenspanningsverlieswaarschuwing Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder de hierboven genoemde functies. De wielen kunnen daarom: Bijvoorbeeld. B. blokkeren tijdens noodremmen. X Rijd voorzichtig op een korte, licht gebogen route sneller dan 20 km/u. Wanneer de displaymelding verdwijnt, zijn de bovenstaande functies weer beschikbaar. Als de displaymelding blijft verschijnen: X Rijd voorzichtig verder. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. G Gevaar voor ongevallen ABS en ESP zijn vanwege onderspanning tijdelijk niet beschikbaar. De batterij is z. B. niet geladen. Tegelijkertijd worden de volgende systemen uitgeschakeld: RBAS RStuurassistent STEER CONTROL RHill starthulp RWaarschuwing bandenspanningsverlies Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder de hierboven genoemde functies. De wielen kunnen daarom z. B. blokkeren tijdens noodremmen. X Rijd voorzichtig verder. X Bezoek onmiddellijk een gekwalificeerde werkplaats. Boordcomputer en displays Z

173170 displaymeldingen boordcomputer en displays displaymeldingen! Parkeerrem loszetten J ABS ABS, ESP zonder functie zie gebruiksaanwijzing Remvloeistofpeil controleren # Remblokslijtage Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen G Ongevallenrisico ABS en ESP zijn vanwege een storing niet beschikbaar. Tegelijkertijd worden de volgende systemen uitgeschakeld: RBAS RStuurassistent STEER CONTROL RHill starthulp RBandenspanningsverlieswaarschuwing Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder de hierboven genoemde functies.De wielen kunnen dus bijvoorbeeld. B. blokkeren tijdens noodremmen. X Rijd voorzichtig verder. X Bezoek onmiddellijk een gekwalificeerde werkplaats. U rijdt met aangetrokken parkeerrem. Bovendien klinkt er een waarschuwingstoon. X Maak de parkeerrem los. G Gevaar voor ongevallen Er zit te weinig remvloeistof in het remvloeistofreservoir. Bovendien brandt het rode waarschuwingslampje J in het instrumentenpaneel en klinkt er een waarschuwingstoon. X Stop onmiddellijk, afhankelijk van de verkeersomstandigheden. Rijd niet verder! X Trek de parkeerrem aan. X Een gekwalificeerde werkplaatsexpert. X Vul geen remvloeistof bij. Dit lost de fout niet op. De remblokken hebben hun slijtagegrens bereikt. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Licht i Displaymeldingen voor LED's: De displaymelding wordt alleen weergegeven als alle LED's defect zijn.

174Displayberichten 171 Displayberichten b Links knipperlicht of rechts knipperlicht b Links dimlicht of rechter dimlicht b Aanhangwagen linker achterlicht of rechter aanhanger achterlicht b Linker aanhanger richtingaanwijzer of rechter aanhanger richtingaanwijzer b Aanhangwagen remlicht b Linker richtingaanwijzer achter of richtingaanwijzer rechtsachter Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen Het linker of rechter bochtlicht is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden (Y pagina 85). of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Het linker of rechter dimlicht is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden (Y pagina 85). of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Het linker of rechter aanhangerachterlicht is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden. of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Het linker of rechter aanhanger-knipperlicht is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden. of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Het remlicht van de aanhanger is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden. of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Het knipperlicht links of rechts achter is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden (Y pagina 85). of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Boordcomputer en displays Z

175172 Displayberichten Boordcomputer en displays Displayberichten b Richtingaanwijzer linksvoor of richtingaanwijzer rechtsvoor b Richtingaanwijzer linkerspiegel of richtingaanwijzer rechterspiegel b 3e remlicht b Linker rem-/achterlicht of rechter rem-/achterlicht b Linker achterlicht licht of rechter achterlicht b Achterlicht / mistachterlicht links of achterlicht / mistachterlicht rechts Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen Het knipperlicht links of rechts voor is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden (Y pagina 85). of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Het controlelampje op de linker of rechter buitenspiegel is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden (Y pagina 85). of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Het derde remlicht is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden (Y pagina 85). of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Het linker of rechter rem-/achterlicht is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden (Y pagina 85). of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Het linker of rechter achterlicht is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden (Y pagina 85). of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Het achterlicht of het mistachterlicht is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden (Y pagina 85). of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats.

176Displaymeldingen 173 Displaymeldingen b Grootlicht links of grootlicht rechts b Kentekenverlichting b Mistlamp links of mistlamp rechts b Parkeerlicht links voor of parkeerlicht rechts voor b Achteruitrijlicht links of achteruitrijlicht rechts Mogelijke oorzaken/gevolgen en M Oplossingen Het linker of rechter grootlicht is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden (Y pagina 85). of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. De linker of rechter kentekenverlichting is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden (Y pagina 85). of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Het linker of rechter mistlicht is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden (Y pagina 85). of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Het parkeer- of parkeerlicht links of rechts voor is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden (Y pagina 85). of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Het linker of rechter achteruitrijlicht is defect. X Controleer of de lamp vervangen kan worden (Y pagina 85). of X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Boordcomputer en displays Z

177174 Displaymeldingen Boordcomputer en displays Displaymeldingen b AUTO-lampje zonder functie b Uitschakellicht Motor Displaymeldingen ; + Koelvloeistof bijvullen Zie gebruiksaanwijzing? Koelvloeistof stop, motor uit Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen De lichtsensor is defect. X Schakel de dagrijverlichting in de boordcomputer uit (Y pagina 160). X Schakel het verlichtingssysteem aan en uit met de lichtschakelaar. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. De lichten branden wanneer u het voertuig verlaat. Er klinkt ook een waarschuwingstoon. X Zet de lichtschakelaar op $ of c. of Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen Sommige elektronische systemen kunnen geen informatie meer doorgeven aan de boordcomputer. De volgende systemen kunnen defect zijn: Rkoelvloeistoftemperatuurdisplay Rtoerenteller Rdisplay voor cruise control of SPEEDTRONIC X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Het koelvloeistofpeil is te laag. X Vul koelvloeistof bij en let hierbij op de waarschuwingen (Y pagina 211). X Als er vaker koelvloeistof moet worden bijgevuld, laat het motorkoelsysteem dan controleren bij een gekwalificeerde werkplaats. De koelvloeistof is te heet. X Stop onmiddellijk afhankelijk van de verkeersomstandigheden en zet de motor af. X Zorg ervoor dat de luchttoevoer naar de motorkoeler niet wordt belemmerd, b.v. B. door bevroren sneeuwbrij. X Start de motor pas weer als de displaymelding verdwijnt. Anders kan de motor beschadigd raken. X Let op de weergave van de koelvloeistoftemperatuur. X Als de temperatuur weer stijgt, neem dan onmiddellijk contact op met een gekwalificeerde werkplaats.

178Displaymeldingen 175 Displaymeldingen Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen De V-ribriem is mogelijk gescheurd. X Stop onmiddellijk afhankelijk van de verkeersomstandigheden en zet de motor af. X Open de motorkap. X Bepaal door visuele inspectie of de V-riem gebroken is. Als de V-riem kapot is:! Rijd niet verder. Anders kan de motor oververhit raken. X Een gekwalificeerde werkplaatsexpert. Als de V-riem in orde is: X Start de motor pas weer als de melding op het display verdwijnt. Anders kan de motor beschadigd raken. X Let op de weergave van de koelvloeistoftemperatuur. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Boordcomputer en displays? # De ventilatormotor is defect. X Als de koelvloeistoftemperatuur lager is dan 120 °C, naar de dichtstbijzijnde gekwalificeerde werkplaats rijden. X Er is sprake van een hoge motorbelasting, b.v. Vermijd rijden in de bergen en stop-and-go rijden. De batterij wordt niet meer opgeladen. Mogelijke oorzaken: R defecte dynamo R gescheurde V-riem X Open de motorkap. X Bepaal door visuele inspectie of de V-riem gebroken is. Als de V-riem kapot is:! Rijd niet verder. Anders kan de motor oververhit raken. X Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats. Als de V-riem in orde is: X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. 4 Motoroliepeil controleren Auto's met benzinemotor: Het oliepeil is te laag. X Controleer het oliepeil (Y pagina 209). X Indien nodig motorolie bijvullen (Y pagina 211). X Als er vaker motorolie moet worden bijgevuld, laat de motor dan controleren op eventuele lekkages. Z

179176 Displaymeldingen Boordcomputer en displays Displaymeldingen 4 Bij het tanken 1 liter motorolie bijvullen 4 Motoroliepeil stopzetten, motor uit 4 Motoroliepeil Oliepeil verlagen 4 Motoroliepeil meten is niet mogelijk 4 Motoroliedruk uitschakelen, motor uit Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen Auto's met dieselmotor: Het oliepeil is te laag. X Controleer het oliepeil (Y pagina 209). X Indien nodig motorolie bijvullen (Y pagina 211). X Als er vaker motorolie moet worden bijgevuld, laat de motor dan controleren op eventuele lekkages. Voertuigen met dieselmotoren: Het oliepeil is te laag. De motor kan beschadigd raken. X Stop onmiddellijk afhankelijk van de verkeersomstandigheden en zet de motor af. X Trek de parkeerrem aan. X Motorolie bijvullen (Y pagina 211) en oliepeil controleren (Y pagina 209). Voertuigen met dieselmotor: U heeft te veel motorolie bijgevuld. De motor of de katalysator kunnen beschadigd raken. X Motorolie in een gekwalificeerde werkplaats tot het voorgeschreven vulpeil laten opzuigen. Neem de wettelijke voorschriften in acht. Voertuigen met dieselmotor: Het meetsysteem is defect. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Voertuigen met benzinemotoren: De oliedruk is te laag. De motor kan beschadigd raken. X Stop onmiddellijk afhankelijk van de verkeersomstandigheden en zet de motor af. X Trek de parkeerrem aan. X Controleer het oliepeil (Y pagina 209). X Indien nodig motorolie bijvullen (Y pagina 211). 8 C Brandstoffilter reinigen De brandstoftoevoer heeft het reservebereik bereikt. X Tank bij het dichtstbijzijnde tankstation. Er zit nog heel weinig brandstof in de brandstoftank. X Zorg ervoor dat u tankt bij het dichtstbijzijnde tankstation. Voertuigen met dieselmotoren: Er zit water in het brandstoffilter. Het water moet worden afgevoerd. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats.

180Displayberichten 177 Rijsystemen Displayberichten Parkeerhulp. parkeerhulp geannuleerd. zonder functie SPEEDTRONIC zonder functie 120 km/u maximumsnelheid overschreden Mogelijke oorzaken/gevolgen en oplossingen De veiligheidsgordel van de bestuurder is niet vastgemaakt en het bestuurdersportier staat open. X Herhaal het parkeerproces met de veiligheidsgordel vastgemaakt en het bestuurdersportier gesloten. U heeft per ongeluk het multifunctionele stuur aangeraakt tijdens een actieve stuurinterventie. Het voertuig slipte en er vond een ESP-ingrijpen plaats. X Gebruik de actieve parkeerassistent later opnieuw (Y pagina 139). U heeft zojuist veel manoeuvreer- of parkeermanoeuvres uitgevoerd. Na ongeveer 10 minuten kunt u de actieve parkeerassistent weer gebruiken (Y pagina 139). X Houd rekening met het verkeer. X Zet de motor af en start hem opnieuw. X Als de displaymelding blijft verschijnen: Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. De PARKTRONIC is defect. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. SPEEDTRONIC en CRUISE MAT zijn defect. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. U heeft de maximaal toegestane snelheid overschreden. 28 X Vertragen. Boordcomputer en displays 28 Alleen voor bepaalde landen. Z

181178 Displaymeldingen Banden Boordcomputer en displays Displaymeldingen Bandenspanning Banden controleren Banden controleren Vervolgens bandenspanningscontrole opnieuw starten Bandenspanningscontrole werkt niet Mogelijke oorzaken/gevolgen en M Oplossingen G Gevaar voor ongevallen De waarschuwing voor bandenspanningsverlies heeft een ernstig verlies van bandenspanning gedetecteerd druk. X Stop zonder gewelddadige stuur- of remmanoeuvres. Houd rekening met de verkeerssituatie. X Controleer de banden en vervang indien nodig het wiel (Y pagina 250). X Controleer de bandenspanning en stel indien nodig de juiste bandenspanning in. X Start vervolgens de waarschuwing voor bandenspanningsverlies opnieuw als de bandenspanning correct is ingesteld (Y pagina 249). Er verscheen een waarschuwingsbericht over het verlies van de bandenspanning op het display en het systeem is sindsdien niet meer opnieuw opgestart. X Stel op alle banden de juiste bandenspanning in. X Start de waarschuwing voor bandenspanningsverlies opnieuw (Y pagina 249). De waarschuwing voor bandenspanningsverlies is defect. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats.

182Displayberichten 179 Voertuig Displayberichten Om te starten, insteken N Transmissie Bezoek een werkplaats B C Geen service ~ PIN ~ Bluetooth gereed Mogelijke oorzaken/gevolgen en M oplossingen U hebt geprobeerd de motor te starten in transmissiestand R of D. X Zet de versnellingsbak in stand P of N. Op het multifunctionele display wordt ook een F weergegeven in de weergave van de transmissiepositie. De bedrijfsveiligheid van de AUTOTRONIC is slechts in beperkte mate gegarandeerd. X Houd rekening met het verkeer. X Zet de versnellingsbak in stand P. X Draai de sleutel in contactslotstand 0. X Wacht minimaal 10 seconden voordat u de motor opnieuw start. X Zet de versnellingsbak in stand D of R. X Rijd voorzichtig verder. X Laat de versnellingsbak onmiddellijk bij een gekwalificeerde werkplaats controleren. De achterklep is geopend. X Sluit de achterklep. Er staat tenminste één deur open. X Sluit alle deuren. Uw voertuig bevindt zich buiten het zend- en ontvangstbereik van de mobiele netwerkaanbieder. X Wacht tot het multifunctionele display het standby-display van de mobiele telefoon weergeeft. U bent nog niet ingelogd op uw mobiele telefoon. X Voer de pincode van de simkaart in. De Bluetooth-verbinding tussen uw mobiele telefoon en audiosysteem of COMAND APS is niet geactiveerd. X Activeer indien nodig de Bluetooth-verbinding tussen de mobiele telefoon en het audiosysteem of COMAND APS (zie aparte bedieningshandleiding). Boordcomputer en displays Z

183180 Displaymeldingen Boordcomputer en displays Displaymeldingen ~ Geen telefoon Ruitensproeiervloeistof bijvullen Y Stuurhulp Storing zie bedieningshandleiding Mogelijke oorzaken/gevolgen en M Oplossingen Uw mobiele telefoon is niet in de mobiele telefoonhouder geplaatst. X Plaats de mobiele telefoon in de mobiele telefoonhouder (Y pagina 205). Auto's met bi-xenonkoplampen: Het ruitensproeiervloeistofpeil in het ruitensproeiervloeistofreservoir is tot onder het minimum gedaald. X Waswater bijvullen (Y pagina 212). G Gevaar voor ongevallen De servosteun voor de besturing ontbreekt. Om te sturen heb je meer kracht nodig. Ook de stuurassistent STEER CONTROL is uitgeschakeld. X Controleer of u de verhoogde stuurkrachten toepast. X Als u veilig kunt sturen: rijd voorzichtig naar een gekwalificeerde werkplaats. X Als u niet veilig kunt sturen: stop met rijden en neem contact op met de dichtstbijzijnde gekwalificeerde werkplaats. Sleuteldisplaymeldingen + Sleutel hoort niet bij de auto + Vervang sleutel Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen U heeft de verkeerde sleutel in het contactslot gestoken. X Gebruik de juiste sleutel. De sleutel moet vernieuwd worden. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats.

184Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 181 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel Remmen Probleem & Het rode remwaarschuwingslampje brandt tijdens het rijden. Er klinkt ook een waarschuwingstoon. & Het rode remwaarschuwingslampje brandt terwijl de motor draait. Er klinkt ook een waarschuwingstoon. Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen U rijdt met aangetrokken parkeerrem. X Maak de parkeerrem los. Het waarschuwingslampje en de waarschuwingstoon gaan uit. G Gevaar voor ongevallen Er zit te weinig remvloeistof in het vloeistofreservoir. X Stop onmiddellijk, afhankelijk van de verkeersomstandigheden. Rijd niet verder! X Trek de parkeerrem aan. X Neem onmiddellijk contact op met een gekwalificeerde werkplaats. X Let op de aanvullende displaymeldingen op het multifunctionele display. Vul de remvloeistof niet bij. Dit zal de fout niet corrigeren. Boordcomputer en indicatoren Probleem met veiligheidsgordel 7 Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordel brandt gedurende 6 seconden na het starten van de motor. Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordel gaat branden na het starten van de motor. Bovendien klinkt er gedurende maximaal 6 seconden een waarschuwingstoon. 29 Mogelijke oorzaken/gevolgen en oplossingen Het veiligheidsgordelwaarschuwingslampje herinnert de bestuurder en voorpassagier eraan de veiligheidsgordel vast te maken. X Maak uw veiligheidsgordel vast (Y pagina 35). G Gevaar voor letsel De bestuurder draagt ​​geen veiligheidsgordel. X Maak uw veiligheidsgordel vast (Y pagina 35). De waarschuwingstoon gaat af. 29 Alleen voor bepaalde landen. Z

185182 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel Boordcomputer en displays Probleem 7 Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordel gaat branden nadat de motor is gestart, zodra het bestuurdersportier of de voorpassagiersportier wordt gesloten. 7 Het rode waarschuwingslampje veiligheidsgordel knippert en er klinkt een onderbroken waarschuwingstoon. Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen G Gevaar voor letsel De bestuurder of voorpassagier draagt ​​geen veiligheidsgordel. X Maak uw veiligheidsgordel vast (Y pagina 35). Het waarschuwingslampje gaat uit. G Gevaar voor letsel Er liggen voorwerpen op de passagiersstoel voorin. X Verwijder de spullen van de passagiersstoel en berg ze op een goed beveiligde plaats op. Het waarschuwingslampje gaat uit. G Gevaar voor letsel De bestuurder of voorpassagier draagt ​​geen veiligheidsgordel. U rijdt sneller dan 25 km/u of heeft korte tijd sneller dan 25 km/u gereden. X Maak uw veiligheidsgordel vast (Y pagina 35). Het waarschuwingslampje en de intervalwaarschuwingstoon gaan uit. G Gevaar voor letsel Er liggen voorwerpen op de passagiersstoel voorin. U rijdt sneller dan 25 km/u of heeft korte tijd sneller dan 25 km/u gereden. X Verwijder de spullen van de passagiersstoel en berg ze op een goed beveiligde plaats op. Het waarschuwingslampje en de intervalwaarschuwingstoon gaan uit.

186Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 183 Veiligheidssystemen Probleem! Het gele ABS-waarschuwingslampje brandt terwijl de motor draait.! Het gele ABS-waarschuwingslampje brandt terwijl de motor draait. d Het gele ESP-waarschuwingslampje knippert tijdens het rijden. Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen G Gevaar voor ongevallen Het ABS (antiblokkeerremsysteem) is vanwege een storing uitgeschakeld. Dit betekent bijvoorbeeld ESP (Elektronisch Stabiliteitsprogramma), BAS (Brake Assist System), stuurassistent STEER CONTROL, Hill Start Assist en waarschuwing voor bandenspanningsverlies zijn eveneens uitgeschakeld. Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder de hierboven genoemde functies. De wielen kunnen daarom z. B. blokkeren tijdens noodremmen. X Let op de aanvullende displaymeldingen op het multifunctionele display. X Rijd voorzichtig verder. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. Als de ABS-regeleenheid defect is, zijn mogelijk ook andere systemen niet beschikbaar: b.v. B. het navigatiesysteem of de automatische transmissie. G Gevaar voor ongevallen De spanning van het elektrische systeem van het voertuig is te laag. ABS is vanwege onderspanning uitgeschakeld. Dit betekent bijvoorbeeld ESP, BAS, stuurassistent STEER CONTROL, Hill Start Assist en waarschuwing voor bandenspanningsverlies zijn eveneens uitgeschakeld. Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder de hierboven genoemde functies. De wielen kunnen daarom z. B. blokkeren tijdens noodremmen. X Schakel onnodige verbruikers uit, b.v. Bijvoorbeeld achterruitverwarming of binnenverlichting. ABS is weer beschikbaar wanneer de spanning van het elektrische systeem van het voertuig toeneemt. Als het waarschuwingslampje nog steeds brandt: X Accu en dynamo laten controleren bij een gekwalificeerde werkplaats. G Gevaar voor ongevallen ESP of tractiecontrole grijpt in omdat er slipgevaar bestaat of er minimaal één wiel doorslipt. X Bij het wegrijden slechts zoveel gas geven als nodig is. X Laat tijdens het rijden het gaspedaal los. X Pas uw rijstijl aan de weers- en wegomstandigheden aan. Boordcomputer en displays Z

187184 Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel Boordcomputer en displays Probleem d Het gele ESP-waarschuwingslampje brandt terwijl de motor draait. + Het rode SRS-waarschuwingslampje brandt terwijl de motor draait. + Het rode SRS-waarschuwingslampje brandt terwijl de motor draait. Bovendien knippert het controlelampje 4 PASSENGER AIRBAG OFF op de middenconsole en klinkt er een waarschuwingstoon. Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen G Ongevallenrisico ESP is vanwege een storing niet beschikbaar. Als de auto slipt of een wiel draait, zal ESP de auto niet stabiliseren. Tegelijkertijd worden de volgende systemen uitgeschakeld: RABS en BAS RStuurassistent STEER CONTROL RHill starthulp RWaarschuwing bandenspanningsverlies Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder de hierboven genoemde functies. De wielen kunnen daarom z. B. blokkeren tijdens noodremmen. X Let op de aanvullende displaymeldingen op het multifunctionele display. X Rijd voorzichtig verder. X Bezoek een gekwalificeerde werkplaats. G Gevaar voor letsel De veiligheidssystemen zijn defect De airbags of gordelspanners kunnen bij een ongeval onbedoeld of niet in werking treden. X Rijd voorzichtig verder. X Bezoek onmiddellijk een gekwalificeerde werkplaats. De elektrische connector op de verwijderbare passagiersstoel is losgekoppeld. X Steek de stekker in de koppeling op de stoel (Y pagina 191).

188Waarschuwings- en controlelampjes in het instrumentenpaneel 185 Motorprobleem; Het gele motordiagnoselampje brandt terwijl de motor draait. ; Het gele motordiagnoselampje brandt terwijl de motor draait. Het gele waarschuwingslampje brandstofreserve brandt terwijl de motor draait. Mogelijke oorzaken/gevolgen en M-oplossingen Er kan sprake zijn van een storing, bijvoorbeeld: Ram motormanagement Bij de injectie Bij het uitlaatsysteem Ram ontstekingssysteem (voor voertuigen met een benzinemotor) Bij het brandstofsysteem De emissiegrenswaarden kunnen overschreden worden en de motor kan in de noodmodus draaien. X Laat het voertuig zo snel mogelijk controleren bij een gekwalificeerde werkplaats. Voertuigen met dieselmotor: De brandstoftank is volledig geleegd (Y pagina 124). X Start na het tanken de motor drie tot vier keer achter elkaar. Als het gele motordiagnoselampje uitgaat, wordt de noodbediening geannuleerd. Het voertuig hoeft niet te worden gecontroleerd. De brandstoftoevoer heeft het reservebereik bereikt. X Tank bij het dichtstbijzijnde tankstation. Boordcomputer en displays Z

189186

190187 Voertuiguitrusting Laadrichtlijnen Opbergmogelijkheden Handige opbergruimte en nuttige spullen

191188 Opbergmogelijkheden Opbergen en nuttige voertuiguitrusting i Deze gebruikershandleiding beschrijft alle modellen, standaarduitrusting en optionele uitrustingen voor uw voertuig die beschikbaar waren op het moment dat deze gebruikershandleiding ter perse ging. Landspecifieke afwijkingen zijn mogelijk. Houd er rekening mee dat uw voertuig mogelijk niet met alle beschreven functies is uitgerust. Dit geldt ook voor veiligheidsrelevante systemen en functies. Laadrichtlijnen G Gevaar voor letsel Zet ladingen vast en positioneer ze zoals beschreven in de laadrichtlijnen. Anders kunt u letsel oplopen als u hard remt, snel van richting verandert of bij een ongeval. Voor meer informatie, zie het hoofdstuk Verankering van lasten. Zelfs als u alle laadrichtlijnen volgt, verhoogt de lading het risico op letsel bij een ongeval. G Vergiftigingsgevaar Houd tijdens het rijden de achterklep gesloten, anders kunnen uitlaatgassen het interieur binnendringen en u vergiftigen. Het rijgedrag van een beladen voertuig is afhankelijk van de ladingsverdeling. Bij het laden en transporteren van lasten dient u de volgende instructies in acht te nemen en op te volgen: ROverschrijd het toegestane totaalgewicht en de toegestane aslasten van het voertuig met de lading inclusief personen niet. Duw zware lasten zo ver mogelijk naar voren en plaats ze zo laag mogelijk in de bagageruimte. RLaad niet over de bovenrand van de rugleuningen. RPlaats de lading altijd op de rugleuningen van de achterbank of op het neergeklapte zitkussen. RBelaad de opbergruimte onder de bagageruimtevloer met maximaal 25 kg. R Vervoer de lading indien mogelijk altijd achter onbezette stoelen. Zet uw lading vast met voldoende scheurvaste en slijtvaste sjormiddelen. Demp scherpe randen. i Sjormiddelen kunt u verkrijgen bij een gekwalificeerde werkplaats, bijvoorbeeld een Mercedes-Benz servicewerkplaats.! Belast de opklapbare vloer van de bagageruimte op geen enkel punt of met meer dan 100 kg. Verdeel het gewicht gelijkmatig om beschadiging te voorkomen. Plaats indien nodig een stabiele plaat onder de lading. Houd er rekening mee dat het vastsjorren van de lading de belasting op de bagageruimtevloer vergroot. Opbergmogelijkheden Planken Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor letsel Als u spullen meeneemt in de planken, moeten de opbergvakken gesloten zijn. Bagagenetten kunnen zware bagage niet voldoende beveiligen. Anders kunnen u en anderen gewond raken doordat voorwerpen rondslingeren als u hard remt snel van richting verandert een ongeluk krijgt.

192Opbergmogelijkheden 189 Scherpe en breekbare voorwerpen mogen niet in het bagagenet worden vervoerd. Voorplanken Handschoenenkastje i Afhankelijk van de voertuiguitrusting is in het dashboardkastje een aux-in-aansluiting of een media-interface geïnstalleerd. Een media-interface is een universele interface voor mobiele audio-apparaten, b.v. voor iPod, USB-apparaten (zie aparte audio- of COMAND APS-gebruiksaanwijzing). i In het deksel van het dashboardkastje bevinden zich vakken voor munten, pennen, creditcards en servicekaarten. i Het dashboardkastje kan worden geventileerd (Y pagina 106). X Openen: Schuif het deksel : naar voren. Opbergvak/telefoonvak onder de armleuning. Opbergvakken en handige spullen X Sluiten: Klap de klep van het dashboardkastje omhoog totdat deze op zijn plaats klikt. Opbergvak in de middenconsole Als uw auto niet is uitgerust met een rookpakket, is er in plaats van de asbak een opbergvak met 12 V-stopcontact geïnstalleerd. X Openen: tik op het deksel van het opbergvak :. Het opbergvak: gaat open. Opbergboxen onder de voorstoelen De opbergboxen zijn belastbaar met maximaal 2,5 kg. De afbeelding toont de bestuurdersstoel Z

193190 opbergmogelijkheden Opbergmogelijkheden en handige spullen i U kunt meerdere CD-doosjes hebben; Stapel in de opbergdoos. Om te voorkomen dat de cd-hoesjes wegglijden, is er een stop: bevestigd. Planken achter Opbergvak onder de armsteun achter G Gevaar voor letsel Zorg er bij het verplaatsen van de armsteun voor dat er niemand bekneld raakt. Opbergvakken in de bagageruimte G Gevaar voor letsel Belast de opbergruimte niet met meer dan 1,5 kg. Plaats de spullen in het linker opbergvak alleen op de daarvoor bestemde plaatsen en zet ze vast met de bijbehorende bevestigingsmiddelen. Anders zou deze open kunnen gaan en kunnen u en anderen gewond raken door rondvliegende voorwerpen als u hard remt, snel van richting verandert of een ongeluk krijgt. De opbergvakken bevinden zich links en rechts in de bagageruimte. i In het linker opbergvak bevinden zich de EHBO-doos, het boordgereedschap, de krik, de gevarendriehoek en TIREFIT. X Openen: Duw de armleuning : naar voren. Opbergvak achterin Opbergvak rechts Linker opbergvak neerklapbare.

194Opbergmogelijkheden 191 Bagagenetten G Gevaar voor letsel Plaats alleen lichte lasten in het bagagenet. Vervoer er geen zware, scherpe of kwetsbare voorwerpen in. Bij een ongeval kan het bagagenet de lading niet voldoende vastzetten. Bagagenetten bevinden zich in de voetenruimte van de passagier en aan de achterkant van de bestuurders- en voorpassagiersstoel. Verwijder de afneembare passagiersstoel! Om schade te voorkomen moet de hoofdsteun volledig worden ingedrukt voordat de passagiersstoel wordt verwijderd. X Zet de passagiersstoel in de middelste stand. Alleen in deze positie kunt u de stoel verwijderen zonder te kantelen. X Plaats de connector : onder de stoel, zodat de slang niet klem komt te zitten op de stoelstang. Opbergen en nuttige dingen! Bedien de hendel alleen als u de stekker uit het stopcontact heeft gehaald. Anders zal het bedienen van de hendel mechanische en elektronische componenten beschadigen. X Zet de passagiersstoel voorin in de achterste stand. X Haal de stekker uit het stopcontact :. Er klinkt een signaaltoon. Het slot voor de hendel; wordt ingetrokken. Wanneer de motor draait, knippert het controlelampje 4 PASSENGER AIRBAG OFF en gaat na korte tijd het waarschuwingslampje + branden. X de hendel; zwaai naar voren en trek omhoog. De zitting steekt uit vanaf de voorste montagepotten. X Houd de zitting vast aan de achterkant van de rugleuning en aan de voorkant van de zitting. X Leid de stoel door de opening van het passagiersportier. X Open de kabelbox = en steek de stekker : erin. X De kabelbox = dichtbij. G Gevaar voor letsel De verwijderde passagiersstoel bevat een actieve zijtas. Sluit geen stroombron aan op de connector op de stoel, anders kan de airbag worden geactiveerd. Berg het zitje zo op dat kinderen er niet bij kunnen. Z

195192 Opbergmogelijkheden Opbergmogelijkheden en nuttige spullen Passagiersstoel monteren G Gevaar voor letsel Om ervoor te zorgen dat de passagiersstoel veilig op zijn plaats kan worden vergrendeld, moeten de bevestigingspotten vrij zijn van vuil en voorwerpen. U moet de stekkerverbinding zo maken dat de passagiersairbag bij een ongeval kan worden geactiveerd. Als de stekkerverbinding niet tot stand wordt gebracht, knippert het controlelampje 4 PASSENGER AIRBAG OFF en brandt het controlelampje + na korte tijd bij draaiende motor. X Steek de stoelhaken in de achterste montagepotten :. X Duw de stoel aan de voorkant naar beneden totdat deze vastklikt. Hendel A keert terug naar zijn oorspronkelijke positie. Alleen dan is de stoel goed vergrendeld. X Leid de connector = over de stoelverbinding B. X Steek de stekker = in de koppeling op de zitting. G Gevaar voor letsel Controleer vóór het rijden of de stoel goed vergrendeld is. Opklapbare passagiersstoel achterin: montagepotten achter; Voormontage potten = plug? Kabelbox A Hendel B Stoelkoppeling X De stekker = van de kabelbox? Verwijderen en naar voren plaatsen. X Houd de zitting vast aan de achterkant van de rugleuning en aan de voorkant van de zitting. X Leid de stoel door de opening van het passagiersportier. X Breng de stoel in positie over de montagepotten. X Naar voren klappen: Duw de rugleuning iets naar achteren. X Trek aan de ontgrendelingshendel : en draai de stoel helemaal naar achteren op het zitkussen totdat deze op zijn plaats klikt. X Terugklappen: Druk de rugleuning iets naar beneden en trek aan de ontgrendelingshendel :. X Draai de rugleuning totdat deze vastklikt.

196Opbergmogelijkheden 193 Doorlaadmogelijkheid Doorlaadmogelijkheid openen en sluiten G Gevaar voor letsel Transporteer geen voorwerpen onbeveiligd in de doorlaadruimte. Rondslingerende voorwerpen kunnen u en anderen verwonden wanneer u hard remt, snel van richting verandert of bij een ongeval. Om de maximale doorlaadopening te kunnen benutten en om te voorkomen dat de armleuning vuil of beschadigd raakt door de lading, verwijdert u de armleuning (Y pagina 193). De omslag ; wordt door een magneet in geopende stand gehouden. X Sluiten: het deksel; Draai hem terug in de bagageruimte totdat hij op zijn plaats klikt. X Klap indien nodig de armleuning helemaal omhoog. Armleuning verwijderen Opbergen en nuttige spullen X Openen: Klap de armleuning omlaag :. X Schuif het slot = in de richting van de pijl. X De omslag; helemaal opzij draaien. X De ontgrendelingshendel; omhoog trekken en vasthouden. X Trek de armleuning uit: naar voren. Houd hiervoor de armleuning opzij, anders gaan de bekerhouders open. i De ontgrendelingshendel; blijft in geopende stand staan ​​nadat de armleuning is verwijderd.! Als de armleuning is verwijderd, druk dan niet op de ontgrendelingshendel, anders raakt het armleuningmechanisme beschadigd. Z

197194 Opbergmogelijkheden Opbergmogelijkheden en nuttige spullen De armleuning installeren X Duw de armleuning naar achteren totdat deze op zijn plaats klikt. De ontgrendelingshendel beweegt naar beneden. Zorg ervoor dat het rode gebied: op de ontgrendelingshendel niet langer zichtbaar is. Alleen dan is de armleuning vergrendeld. G Gevaar voor letsel Rijd alleen met vergrendelde armleuning. Anders zou de rondvliegende armleuning u kunnen verwonden bij hard remmen, snel van richting veranderen of bij een ongeval. Wanneer de armleuning is verwijderd, mag niemand op de middelste zitplaats achterin rijden. RDe hoofdsteun moet volledig zijn ingeschoven. De voorstoel moet naar voren staan. RDe zitkussens moeten naar voren worden geklapt of worden verwijderd. Om de bagageruimte te vergroten, kunt u de rugleuningen links en rechts afzonderlijk naar voren klappen. Achterbank neerklappen X Haak de veiligheidsgordel in de gordelhouder :. 3-deurs! Sluit de armleuning alleen als deze vergrendeld is, anders wordt het armleuningmechanisme beschadigd. Verlenging van de laadruimte Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor letsel Zorg er bij het neerklappen van de rugleuningen voor dat niemand bekneld raakt! Om schade te voorkomen, trekt u aan de ontgrendelingshendel : van het zitkussen voordat u de rugleuning neerklapt. Het zitkussen is ontgrendeld. X Klap het rechter of linker zitkussen naar voren.

198Opbergmogelijkheden Deur achterbank wegklapbaar X Het linker of rechter zitkussen; naar voren vouwen. 3- en 5-deurs modellen De bijbehorende rugleuning? is ontgrendeld. X Klap de rugleuning naar voren totdat deze op de steunen op het scharnier rust. X Zet de voorstoelen in de gewenste stand. X Draai de stoel naar achteren totdat deze vastklikt. De rode vergrendelingsindicator: is niet meer zichtbaar.! Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel niet klem komt te zitten als de rugleuning van de achterbank naar achteren wordt geklapt. Anders kan het beschadigd raken. X Draai het zitkussen naar achteren. X Verstel indien nodig de hoofdsteunen (Y pagina 73). X Zet de voorstoelen in de gewenste stand. De rode vergrendelindicator: is zichtbaar als de rugleuning niet is vergrendeld. G Gevaar voor letsel Zorg ervoor dat de rugleuning volledig vergrendeld is. De rode vergrendelingsindicatoren links en rechts mogen niet meer zichtbaar zijn, anders worden de rugleuningen niet vergrendeld. Anders kunnen passagiers bij een ongeval gewond raken, b.v. wanneer voorwerpen vanuit de bagageruimte naar voren worden geslingerd. Bewaren en nuttig Z

199196 Opbergmogelijkheden Zitkussen verwijderen Opbergen en nuttige spullen X Het linker- of rechterzitkussen; naar voren vouwen. X In de ontgrendelingshendel? pak het zitkussen vast en trek het = omhoog. X Verwijder het zitkussen =. X Als de rugleuning moet worden verwijderd: Klap scharnier A naar beneden. Als de rugleuning alleen naar beneden moet worden geklapt: Laat het scharnier A als plank voor de rugleuning in de hierboven weergegeven positie staan. i Voertuigen met TIREFIT Kit of Minireserve noodwiel: U kunt de zitkussens opbergen onder de variabele bagageruimtevloer.! Auto's met reservewiel, luidsprekersysteem of geluidssysteem: Onder de variabele bagageruimtevloer kunt u geen zitkussen plaatsen. Het zitkussen installeren Pas dan kan het zitkussen erop worden geschoven. X Schuif het zitkussen op de steunen totdat het op zijn plaats klikt. i Om het bevestigen van de zitkussens te vergemakkelijken, let u op de pijlen op de achterkant van de zitkussens. X Draai het zitkussen naar achteren. Rugleuning verwijderen X Klap het zitkussen naar voren (Y pagina 196).

200Opbergmogelijkheden 197 Waarschuwingssymbool op de connector van het statusdisplay van de veiligheidsgordels achterin i Bij het inschakelen van het contact verschijnt er op het bovenste multifunctionele display een melding voor de betreffende zitplaatsen achterin. Als b.v. Als bijvoorbeeld beide stekkers zijn losgekoppeld, verschijnt de melding: 7 Geen veiligheidsgordel achteraan vastgemaakt. X De stekker: in de stekkerhouder; Opbergen in de voertuigvloer. X Trek de hendel = omhoog en houd deze vast. X De linker of rechter ontgrendelingshendel? trek de stoel naar achteren A. De bijbehorende rugleuning A is ontgrendeld. X Klap de rugleuning A naar voren voorbij de verticaal tot een hoek van ongeveer 20°. X Pak de rugleuning A met uw vrije hand vast en til de rugleuning op met de hendel = getrokken. i Voor een eenvoudiger bediening zit er een verzonken handgreep aan de achterkant van de 2/3-zitsleuning, waardoor u de rugleuning gemakkelijker kunt vastpakken. X Verwijder de rugleuning A via de achterdeur uit het voertuig. Rugleuning plaatsen Opbergruimte en nuttige spullen Z

201198 Opbergmogelijkheden Opbergmogelijkheden en nuttige spullen De rode slotindicator; is niet meer zichtbaar. X Zorg ervoor dat de hendel weer plat op de voertuigvloer ligt. X Haal de stekker uit de uitsparingen op de voertuigvloer. X Plaats de stekker terug op de hendel totdat deze hoorbaar vastklikt. i Zorg ervoor dat u de connectoren correct in de hendel steekt: anders geeft het instrumentenpaneel niet meer aan dat de achterpassagiers veiligheidsgordels dragen. X Installeer indien nodig de zitkussens. X Draai de stoel naar achteren. X Verstel indien nodig de hoofdsteunen (Y pagina 73). De rode slotindicator; is zichtbaar als de rugleuning niet is vergrendeld. G Gevaar voor letsel Zorg ervoor dat de rugleuning volledig vergrendeld is. De rode vergrendelingsindicatoren links en rechts mogen niet meer zichtbaar zijn, anders worden de rugleuningen niet vergrendeld. Anders kunnen passagiers bij een ongeval gewond raken, b.v. wanneer voorwerpen vanuit de bagageruimte naar voren worden geslingerd. X Klap het zitkussen terug. Verankering van lasten Sjorogen G Gevaar voor letsel Belast de sjorogen gelijkmatig. Anders kunnen u en anderen gewond raken door rondvliegende lasten als u hard remt of snel van richting verandert en een ongeluk krijgt. Let op de laadrichtlijnen. Neem bij het verankeren van lasten de volgende aanwijzingen in acht: BZet de last vast aan de sjorogen. RGebruik geen elastische banden of netten voor het vastsjorren. Deze zijn uitsluitend bedoeld als antislipbescherming bij lichte lasten. RGeleid de sjormiddelen niet over scherpe randen of hoeken. RPad scherpe randen. Verankeren van lasten in de laadruimte

202Opbergmogelijkheden 199 Lasten verankeren met verwijderde stoelen Achterbank verwijderd X Bevestig de lading aan de sjorogen of aan de bevestigingspotten van de stoelen. G Gevaar voor letsel Berg de lading zo op dat deze u tijdens het rijden niet hindert. Vermijd belemmering van het zicht. Wanneer de passagiersstoel is verwijderd, mag u niet voorbij de bovenrand van het deurpaneel laden. Bedek scherpe randen. Dit vermindert het risico op snijwonden en rafelige sjormiddelen. Let op de volgende informatie: RBelasting wordt slechts tot aan de bovenrand van het deurpaneel belast. RPlaats lange ladingen vooraan en onderaan in de voetenruimte van de passagier.! Bevestig geen sjormiddelen aan de montagepot rechtsvoor. Anders kan de contactschakelaar voor de passagiersstoel beschadigd raken. Het zekeren van lichte lading met een spannet X Plaats het spannet over de lading. X Hang de spannethaken in de sjorogen. Tassenhaak G Gevaar voor letsel Hang alleen lichte lasten aan de tassenhaak, transporteer er geen zware, scherpe of breekbare voorwerpen op. Als u hard remt, snel van richting verandert of een ongeluk krijgt, kan het zijn dat de tassenhaak de lading niet voldoende vastzet. Dit kan letsel veroorzaken bij u en anderen! Belast de tassenhaak met maximaal 5 kg en bind er geen lading aan vast. In de bagageruimte aan de linkerkant bevindt zich een tassenhaak. X Openen: Druk de tassenhaak : in de richting van de pijl. De tassenhaak: beweegt naar buiten. X Sluiten: Druk op de tassenhaak : totdat deze op zijn plaats klikt. Bagageruimteafdekking Belangrijke veiligheidsinstructies G Risico op ongevallen en verwondingen De bagageruimteafdekking is geen bevestigingssysteem. Zet uw lading met geschikte middelen vast onder de bagageruimteafdekking. Zorg ervoor dat de bagageruimteafdekking goed op zijn plaats is vergrendeld. Als de lading niet voldoende is vastgezet, b.v. B. Bij krachtig remmen, een snelle verandering van rijrichting of een ongeval kan de lading over de rugleuning in de bestuurdersruimte worden geslingerd. Dit kan een ongeval veroorzaken of uzelf of anderen verwonden. Bewaren en nuttig Z

203200 opbergmogelijkheden voor opbergen en handige spulletjes! Zorg er bij het beladen van het voertuig voor dat u de bagageruimte niet voorbij de onderkant van de zijruiten belaadt. Plaats geen voorwerpen op de bagageruimteafdekking. De bagageruimteafdekking bevindt zich achter de rugleuning van de achterbank. Af- en oprollen van de bagageruimteafdekking X Oprollen: De bagageafdekking: Heup links en rechts van uw baasjes en leid ze naar voren totdat deze volledig is opgerold. i Het gedeelte van de bagageruimteafdekking dat nog zichtbaar is, kunt u opklappen. Het verwijderen en aanbrengen van de bagageruimteafdekking X Het handvat; druk linksonder rechtsonder. X Verwijder de bagageruimteafdekking :. X Monteren: Plaats de bagageruimteafdekking: in de opening aan de linkerkant. X Het handvat; druk naar rechts. X Laat de bagageruimteafdekking : in de betreffende uitsparing vastklikken. EASY-VARIO-systeem Het EASY-VARIO-systeem combineert de functies van een variabele bagageruimtevloer (Y pagina 200) en het verwijderen van zitkussens (Y pagina 196) voor de 3-deurs voertuigvariant. EASY-VARIO-PLUS systeem Het EASY-VARIO-PLUS systeem omvat de functies Zitkussen verwijderen (Y pagina 196), Rugleuning verwijderen (Y pagina 196), Afneembare passagiersstoel (Y pagina 191) en Neerklapbare rugleuning voor de 5- deur voertuigvariant Passagiersstoel (Y pagina 192) samengevat. Opbergruimte onder de bagageruimtevloer Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor letsel Sluit altijd de bagageruimtevloer wanneer u spullen vervoert in de opbergruimte onder de bagageruimtevloer. Rondslingerende voorwerpen kunnen u en anderen verwonden wanneer u hard remt, snel van richting verandert of bij een ongeval.

204Opbergmogelijkheden 201! Belaad de opbergruimte onder de bagageruimtevloer met maximaal 25 kg. Bagageruimtevloer verwijderen en plaatsen (3-deurs model zonder variabele bagageruimtevloer) Om het in- en uitladen van de opbergruimte te vergemakkelijken, kunt u de bagageruimtevloer verwijderen. X Verwijderen: Breng de bagageruimtevloer omhoog tot een hoek van ongeveer 45°. X Verwijder de bagageruimtevloer. X Insteken: Plaats de bagageruimtevloer in de geleiderail onder een hoek van ongeveer 45°. X Klap de bagageruimtevloer naar beneden. Openen en sluiten van de bagageruimtevloer (auto's met variabele bagageruimtevloer) X Druk op de tassenhaak = (Y pag. 199). De tassenhaak = beweegt naar buiten. X De vloer van de bagageruimte; = op de tassenhaak plaatsen. X Sluiten: Druk de tassenhaak = erin totdat deze vastklikt. X Klap de bagageruimtevloer naar beneden. Hoogte van de bagageruimtevloer aanpassen De opbergruimte onder de bagageruimtevloer kan naar wens worden vergroot of verkleind. Hiervoor kunt u de vloer op twee verschillende hoogtes vergrendelen. Het hogere vergrendelingsmechanisme resulteert in een vlakke laadruimte wanneer de achterbank wordt neergeklapt. Opbergmogelijkheden en nuttige dingen omhoog zwaaien. X Verhogen: de vloer van de bagageruimte; op de handgreep: in de richting van de pijl optillen = en kort naar boven trekken. X De vloer van de bagageruimte; weer lager. Om dit te doen, duwt u de vloer van de bagageruimte van u af, zodat deze in de geleider op het bovenste niveau komt. De vloer van de bagageruimte; vergrendelt in de bovenste positie. Z

205202 Handige opbergruimte en nuttige voorwerpen op het handvat: til het lichtjes op en trek het kort naar u toe. X De vloer van de bagageruimte; langzaam weer naar beneden. Druk hiervoor de bagageruimtevloer in het onderste niveau. De vloer van de bagageruimte; vergrendelt in de onderste positie. Imperiaal Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen en verwondingen Een onjuist bevestigde imperiaal, skidrager of daklading kan loskomen van het voertuig. Deze rondvliegende voorwerpen kunnen u en anderen verwonden of een ongeval veroorzaken. Volg de installatie-instructies van de fabrikant van de imperiaal en de fabrikant van de skidrager voor installatie en speciale gebruiksinstructies. De dakbelasting verhoogt het zwaartepunt van het voertuig en verandert zo het rijgedrag. Houd rekening met de maximale dakbelasting van 50 kg. Pas uw rijstijl altijd aan de actuele weg-, verkeers- en weersomstandigheden aan en rijd bijzonder voorzichtig als u met een beladen dak rijdt. G Gevaar voor letsel Gebruik de imperiaal alleen als het dak gesloten is. Als het dak open is, kan het imperiaal of de lading de inzittenden in gevaar brengen.! Mercedes-Benz adviseert u alleen dakdragers te gebruiken die voor Mercedes-Benz zijn getest en goedgekeurd. Deze helpen voertuigschade te voorkomen. Berg de lading op de imperiaal op, zodat het voertuig tijdens het rijden niet beschadigd raakt. Zorg ervoor dat wanneer de imperiaal is geïnstalleerd, u, afhankelijk van de voertuiguitrusting, het panoramische lamellendak volledig kunt openen en de achterklep volledig kunt openen. Dakdrager bevestigen X Klap de afdekkingen: naar boven. X Bevestig de imperiaal uitsluitend aan de bevestigingspunten onder de afdekkingen :. X Volg de montage-instructies van de fabrikant. Handige bekerhouder Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor letsel Laat de bekerhouder tijdens het rijden gesloten. Anders kunnen u en anderen gewond raken door rondvliegende voorwerpen als u hard remt snel van richting verandert en een ongeluk krijgt. Gebruik alleen geschikte en afsluitbare containers. Anders kunnen de drankjes overlopen. Vermijd warme dranken. Anders kunt u zich verbranden.

206Handige 203 bekerhouder in de middenconsole. Verblindend licht kan ervoor zorgen dat u het verkeer niet goed kunt zien en een ongeval kunt veroorzaken. : Bekerhouder Bekerhouder in de armsteun achterin! Ga niet met uw lichaamsgewicht op de uitgeklapte armleuning zitten of leunen, anders beschadigt u deze.! Klap de armleuning pas omhoog als u de bekerhouder gesloten heeft, anders kan de bekerhouder beschadigd raken. X Klap de armsteun achterin neer. X Openen: druk op de voorkant van de bekerhouder. De bekerhouder schuift automatisch uit. : spiegellicht; Houder = bevestigingsclip, b.v. B. voor een parkeerboete? Cosmetische spiegel A Spiegelkap Cosmetische spiegel in de zonneklep De spiegelverlichting: werkt alleen als de zonneklep in de houder zit; vergrendeld en de spiegelkap A is opgeklapt. Verblinding vanaf de zijkant X Klap de zonneklep naar beneden. X De zonneklep uit de houder; uittrekken. X Draai de zonneklep opzij. Opbergen en nuttige informatie Zonnekleppen Overzicht Zonneklep G Risico op ongevallen Laat de spiegels van de zonnekleppen tijdens het rijden bedekt. Anders kan Z

207204 Nuttige opbergruimte en nuttige informatie Asbak Cockpit-asbak X Verwijder het inzetstuk: Het inzetstuk ; naar boven verwijderen. X Inzet inzetten: De inzet ; Druk in de houder totdat deze op zijn plaats klikt. Asbak achter Sigarettenaansteker G Gevaar voor letsel en brand Houd de hete sigarettenaansteker uitsluitend bij de handgreep vast. Anders kun je jezelf verbranden. Zorg ervoor dat meereizende kinderen zich niet verwonden aan de hete sigarettenaansteker en geen brand veroorzaken. Middenconsole voor X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Openen: Schuif het deksel : naar voren totdat het op zijn plaats klikt. X Op de sigarettenaansteker; druk op. Wanneer de spiraal gloeit, gaat de sigarettenaansteker aan; automatisch terug. X Openen: trek de asbak naar buiten: aan de bovenrand van de handgreep. X Inzetstuk verwijderen: Inzetstuk tot voorbij de aanslag eruit trekken. X Inzetstuk plaatsen: Inzetstuk van bovenaf insteken. X Druk het inzetstuk in de houder totdat deze op zijn plaats klikt. 12 V stopcontacten Belangrijke zaken om mee te beginnen Je kunt de stopcontacten gebruiken voor accessoires zoals: B. lampen of opladers voor mobiele telefoons, gebruik tot maximaal 180 W (15 A). Als de motor wordt uitgeschakeld en de stopcontacten langdurig worden gebruikt, kan de accu leeg raken. Cockpit-aansluiting! Het stopcontact is niet ontworpen om de elektrische luchtpomp te bedienen.

208Nuttige informatie 205 Bij auto's met een niet-rokerspakket bevindt zich een stopcontact in de middenconsole. X Open het deksel van stopcontact :. Contactdoos bagageruimte De contactdoos bevindt zich in het linker opbergvak in de bagageruimte. X Open het opbergvak (Y pagina 190). X Open het deksel van stopcontact :. Mobiele telefoon G Gevaar voor ongevallen Neem bij het gebruik van mobiele communicatieapparatuur in de auto de wettelijke voorschriften in acht van het land waarin u zich momenteel bevindt. Als het gebruik van communicatieapparatuur tijdens het rijden wettelijk is toegestaan, gebruik deze dan alleen als de verkeerssituatie dit toelaat. Anders kunt u afgeleid worden van het verkeer, een ongeval veroorzaken en uzelf en anderen verwonden. Radio's en faxapparaten zonder echovrije externe antenne kunnen de elektronica van het voertuig verstoren en daarmee de bedrijfszekerheid van het voertuig en dus ook uw veiligheid in gevaar brengen. Gebruik ze daarom alleen als ze goed zijn aangesloten op een aparte, reflectiearme buitenantenne. G Gevaar voor letsel Overmatige elektromagnetische straling kan ervoor zorgen dat u en anderen gezondheidsschade oplopen. Bij het gebruik van een externe antenne wordt rekening gehouden met het mogelijke gezondheidsrisico van elektromagnetische velden, waarover in de wetenschap gesproken wordt. Om een ​​optimale ontvangstkwaliteit voor mobiele telefoons in het voertuig te garanderen en de onderlinge beïnvloeding van voertuigelektronica en mobiele telefoons te minimaliseren, adviseert Mercedes-Benz het gebruik van een goedgekeurde externe antenne. Een gekoppelde externe antenne leidt de door de mobiele telefoon uitgezonden elektromagnetische velden naar buiten af ​​en de veldsterkte in het voertuiginterieur neemt af in vergelijking met gebruik zonder externe antenne. i Er zijn verschillende en eventueel landspecifieke mobiele-telefoonhouders die u in uw voertuig kunt inbouwen. Deze mobiele-telefoonhouders zijn verkrijgbaar bij een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. De functies en diensten die voor u beschikbaar zijn bij het telefoneren, zijn afhankelijk van het type mobiele telefoon en uw serviceprovider. Bewaren en nuttig Z

209206 Handige opbergruimte en handige spullen X Plaats de mobiele telefoonhouder op de vooraf geïnstalleerde houder (zie aparte montagehandleiding voor de mobiele telefoonhouder). X Plaats de mobiele telefoon in de mobiele telefoonhouder (zie aparte montagehandleiding voor de mobiele telefoonhouder). Als de mobiele telefoon in de mobiele telefoonhouder is geplaatst, kunt u het handsfreesysteem gebruiken om met uw gesprekspartner te praten. Met de toetsen 6 en ~ op het multifunctionele stuur kunt u telefoneren. Overige mobiele telefoonfuncties kunt u bedienen via de boordcomputer (Y pagina 164). Wanneer u de sleutel uit het contact haalt, blijft de mobiele telefoon ingeschakeld, maar kunt u niet meer bellen via het handsfreesysteem. Als u telefoneert en de sleutel uit het contactslot wilt halen, dient u eerst de mobiele telefoon uit de mobiele telefoonhouder te halen, anders wordt het gesprek beëindigd. Vloermat aan bestuurderszijde G Gevaar voor ongevallen Als u vloermatten gebruikt, zorg dan voor voldoende ruimte en een veilige bevestiging. De deurmat moet altijd goed vastgemaakt worden met de drukknopen en houders. Controleer vóór vertrek de bevestiging en corrigeer deze indien nodig. Een deurmat die niet voldoende is vastgezet, kan wegglijden en daardoor de werking van de pedalen belemmeren. Gebruik niet meerdere deurmatten op elkaar. X Duw de stoel naar achteren. X Installeren: Plaats de deurmat. X De drukknopen: op de houders; druk op. X Verwijderen: Haal de deurmat uit de houders; trek het uit. X Verwijder de deurmat. Vervolgens aangebrachte zonwerende folie Aan de binnenzijde van de ruiten en ramen later aangebrachte zonwerende folies kunnen de ontvangst van radio of mobiele telefoon verstoren. Dit is vooral het geval als het gaat om geleidende of met metaal beklede folies. Informatie over zonweringsfolies kunt u bij elke Mercedes-Benz servicewerkplaats verkrijgen.

210207 Voertuiguitrusting Motorruimte Service Verzorging Onderhoud en verzorging

211208 Motorruimte Onderhoud en verzorging Voertuiguitrusting i Deze gebruikershandleiding beschrijft alle modellen, standaarduitrusting en optionele uitrustingen voor uw voertuig die beschikbaar waren op het moment dat deze gebruikershandleiding ter perse ging. Landspecifieke afwijkingen zijn mogelijk. Houd er rekening mee dat uw voertuig mogelijk niet met alle beschreven functies is uitgerust. Dit geldt ook voor veiligheidsrelevante systemen en functies. Motorruimte Motorkap Motorkap openen G Gevaar voor ongevallen Tijdens het rijden niet aan de ontgrendelingshendel trekken. Anders kan de motorkap opengaan en uw zicht belemmeren. G Gevaar voor letsel U kunt uzelf verwonden als de motorkap open is, zelfs als de motor uitgeschakeld is. Delen van de motor kunnen erg heet worden. Om brandwonden te voorkomen, mag u alleen de onderdelen aanraken die in de gebruiksaanwijzing worden beschreven en de relevante veiligheidsinstructies opvolgen. G Gevaar voor letsel De ventilator tussen de radiateur en de motor kan automatisch starten, zelfs als de sleutel is verwijderd. Reik daarom niet in het draaibereik van het ventilatorwiel. Anders kunt u zichzelf verwonden. Voertuigen met benzinemotoren: Het elektronische ontstekingssysteem werkt op hoogspanning. Raak daarom in geen geval onderdelen van het ontstekingssysteem aan (bobine, bougiekabel, bougiestekker of testaansluiting) wanneer R de motor draait R de motor gestart is R het contact is ingeschakeld en de motor wordt gestart hand. Anders kunt u een elektrische schok krijgen en ernstig of zelfs dodelijk gewond raken. Voertuigen met dieselmotoren: De elektronische injectorregeling werkt met hoogspanning. Raak daarom in geen geval onderdelen van het injectiesysteem aan als Rde motor draait Rde motor gestart is Rhet contact ingeschakeld is. Anders kunt u een elektrische schok krijgen en ernstig of zelfs dodelijk gewond raken. X Zorg ervoor dat de ruitenwisser is uitgeschakeld. G Gevaar voor letsel De ruitenwissers met ruitenwisserstangen kunnen in beweging komen. Als de motorkap open is, kunt u bekneld raken in de ruitenwisserstangen. Zorg ervoor dat de ruitenwissers zijn uitgeschakeld en dat de sleutel uit het contact is verwijderd voordat u de motorkap opent.

212Motorruimte 209 X De steunstang? trek hem uit houder A. X De steunstang? Naar boven zwenken en in de uitsparing steken =. Het sluiten van de motorkap De motorkap is ontgrendeld.! Zorg ervoor dat de ruitenwissers niet van de voorruit zijn weggeklapt. Anders kunt u de ruitenwissers of de motorkap beschadigen. G Gevaar voor letsel Zorg er bij het sluiten van de motorkap voor dat niemand bekneld raakt. X Til de motorkap en de steunstang iets op? uit de uitsparing = eruit halen. X De steunstang? naar beneden draaien en in houder A drukken tot deze vastklikt. X Laat de motorkap zakken en laat deze met een kleine vaart sluiten vanaf ongeveer 20 cm. X Controleer of de motorkap goed vergrendeld is. Als u de motorkap iets kunt optillen, is deze niet goed vergrendeld. Open hem opnieuw en laat hem met iets meer vaart sluiten. Onderhoud en verzorging Trek de motorkapvergrendeling zo ver mogelijk uit de radiateurgrille en til de motorkap op.! De kap zit niet bij het handvat; til het motorkapslot op. Anders kan de handgreep beschadigd raken. Motorolie Opmerkingen over het oliepeil Afhankelijk van de rijstijl verbruikt het voertuig maximaal 0,8 l olie per 1000 km. Het olieverbruik kan ook hoger zijn als het voertuig nieuw is of als u vaak met hoge snelheden rijdt. Oliepeil controleren met de oliepeilstok Bij voertuigen met dieselmotor kan het oliepeil worden gecontroleerd via de boordcomputer. Bij benzinemotoren wordt het oliepeil gecontroleerd met behulp van de oliepeilstok. Z

213210 Motorruimte Bij het controleren van het oliepeil R zet u het voertuig horizontaal R Als de motor warm is, laat u het voertuig ongeveer vijf minuten staan ​​met uitgeschakelde motor. Zet het voertuig horizontaal bij het controleren van het oliepeil R. RAls de motor warm is, laat het voertuig dan ongeveer vijf minuten staan ​​met uitgeschakelde motor. X Zorg ervoor dat de sleutel in het contactslot in stand 2 staat. X Gebruik & of * op het stuur om de volgende melding te selecteren: Onderhoud en verzorging Voertuigen met benzinemotoren (voorbeeld) Voertuigen met turbo-/dieselmotoren (voorbeeld) X Veeg de oliepeilstok af :. X Steek de oliepeilstok : langzaam tot aan de aanslag in de geleidebuis en trek hem er weer uit. Het oliepeil is correct als het peil tussen de MIN-markering = en de MAX-markering ligt; staat. X Indien nodig olie bijvullen. Oliepeil controleren met de boordcomputer Bij voertuigen met een dieselmotor kan het oliepeil worden gecontroleerd met de boordcomputer. Bij voertuigen met benzinemotoren wordt het oliepeil gecontroleerd met behulp van de peilstok. De meting duurt even. Op het multifunctionele display ziet u één van de volgende meldingen: RMotoroliepeil OK. Vul R1,0 l in voor maximaal oliepeil. Vul R1,5 l in voor maximaal oliepeil. Vul R2,0 l in voor maximaal oliepeil. X Indien nodig olie bijvullen. Als de melding Motoroliepeil Oliepeil verlagen verschijnt als de motor warm is, is het motoroliepeil te hoog. X Te veel olie laten wegzuigen! Voeg niet te veel olie toe. Als u te veel olie toevoegt, kan de motor of de katalysator beschadigd raken. Laat overtollige olie wegzuigen. Als de melding voor ontsteking motoroliepeil aan verschijnt:

214Motorruimte 211 X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. Als de melding Let op de wachttijd verschijnt: Als de motor niet op bedrijfstemperatuur is, b.v. B. als de motor slechts kort is gestart: Voer na ongeveer 30 minuten een nieuwe meting uit. Als de melding motoroliepeil niet verschijnt terwijl de motor loopt: X Schakel de motor uit. X Als de motor warm is: Wacht ongeveer vijf minuten voordat u de meting uitvoert. Als de motor niet op bedrijfstemperatuur is, b.v. B. als de motor slechts kort is gestart: Wacht ongeveer 30 minuten vóór de meting. i Als u de meting wilt annuleren, drukt u op de * of & knop op het stuur. Motorolie bijvullen G Risico op brand en letsel Als motorolie in contact komt met hete delen van de motor, kan deze ontbranden en kunt u zich branden. Vermijd het morsen van motorolie op hete delen van de motor. Motoroliedop (voorbeeld) X Vul de benodigde hoeveelheid olie bij. Let op de informatie op de boordcomputer of nader geleidelijk de MAX-markering op de oliepeilstok. i Het verschil tussen de MIN-markering en de MAX-markering op de oliepeilstok bedraagt ​​ongeveer 1,2 liter.! Voeg niet te veel olie toe. Als het oliepeil boven de MAX-markering op de peilstok staat, is er te veel olie bijgevuld. Dit kan de motor of de katalysator beschadigen. Laat overtollige olie wegzuigen. Meer informatie over motorolie (Y pagina 260). X Plaats de dop : op de vulopening en draai deze naar rechts. Zorg ervoor dat het deksel goed op zijn plaats klikt. Andere bedrijfsvloeistoffen controleren en bijvullen. Controleer het koelvloeistofpeil. Controleer het koelvloeistofpeil alleen als het voertuig horizontaal staat en de motor is afgekoeld. Onderhoud en verzorging Z

215212 Onderhoud en verzorging van de motorruimte X Controleer de koelvloeistoftemperatuurweergave in het instrumentenpaneel. G Gevaar voor letsel Het motorkoelsysteem staat onder druk. Schroef de dop daarom pas vast als de motor is afgekoeld. De koelvloeistoftemperatuurmeter moet lager dan 70 aangeven. Anders kunt u zich verbranden door ontsnappende hete koelvloeistof. X Draai de dop langzaam: een halve slag naar links en laat de overtollige druk ontsnappen. X Draai het deksel : verder naar links en verwijder het. Als de koelvloeistof in de vulopening zit tot aan de markeringsbalk = bij koude toestand zit er voldoende koelvloeistof in het koelvloeistofexpansievat;. Als de koelvloeistof zich bij warme temperatuur ca. 1,5 cm boven de markeringsstreep = in de vulopening bevindt, zit er voldoende koelvloeistof in het koelvloeistofexpansievat. X Vul indien nodig koelvloeistof bij die door Mercedes-Benz is getest en goedgekeurd. X Denslock-deksel: aanbrengen en naar rechts draaien tot aan de aanslag. Meer informatie over de koelvloeistof (Y pagina 262). Ruitensproeiersysteem en koplampreinigingssysteem Het ruitensproeiersysteem en het koplampreinigingssysteem worden samen vanuit de ruitensproeiervloeistoftank geleverd. i Constructiedelen en bedieningsmaterialen moeten op elkaar worden afgestemd. Mercedes-Benz raadt u aan producten te gebruiken die door Mercedes-Benz zijn getest en goedgekeurd. Ze staan ​​in deze Mercedes-Benz gebruikershandleiding onder het betreffende hoofdstuk vermeld. De door Mercedes-Benz goedgekeurde bedrijfsvloeistoffen herkent u aan het volgende etiket op de containers: RMB-goedkeuring (bijv. MB-goedkeuring) RMB-goedkeuring (bijvoorbeeld MB-goedkeuring) Overige markeringen en aanbevelingen die een kwaliteitsniveau of een specificatie volgens een MB-blad aangeven nummer (bijvoorbeeld MB 229.5) wordt niet noodzakelijkerwijs door Mercedes-Benz opgegeven. Meer informatie is verkrijgbaar bij elk Mercedes-Benz-servicecentrum. G Brandgevaar Ruitensproeierconcentraat is licht ontvlambaar. Vermijd vuur, roken en open licht bij het hanteren van het ruitensproeierconcentraat! Gebruik alleen ruitensproeierconcentraten die geschikt zijn voor kunststof lenzen. Ongeschikte ruitensproeierconcentraten kunnen de kunststof lenzen van de koplampen beschadigen.! Gebruik geen gedestilleerd of gedeïoniseerd water in de ruitensproeiervloeistoftank. Anders kan de niveausensor beschadigd raken. i Meng het waswater het hele jaar door met ruitensproeierconcentraat, b.v. B. met MB-SummerFit.

216Service 213 Wasmachinewatercontainer (voorbeeld) X Bij temperaturen boven het vriespunt: Vul het ruitensproeiervloeistofreservoir met een mengsel van water en ruitensproeierconcentraat, b.v. B. MB-Zomer-Fit, vul. X Bij temperaturen onder het vriespunt: Vul het ruitensproeiervloeistofreservoir met een mengsel van water en ruitensproeierconcentraat, b.v. B. MB-WinterFit. Pas de mengverhouding aan de buitentemperaturen aan. X Openen: Trek het vergrendeldeksel omhoog met behulp van het lipje. X Vul het voorgemengde waswater bij. X Sluiten: Druk de dop : op de vulopening tot deze vastklikt. Service service-intervalweergave ASSYST PLUS servicemeldingen Informatie over de omvang van de service en de service-intervallen (zie apart serviceboekje). Meer informatie kunt u verkrijgen bij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats. De ASSYST PLUS service-intervalweergave informeert u over de volgende serviceafspraak. Als u een serviceafspraak heeft gemist, hoort u bovendien een signaaltoon. Op het multifunctionele display wordt gedurende enkele seconden een servicemelding weergegeven, b.v. B. Service A in.. km Voer service A uit Service A over.. km De letter geeft aan hoe lang de werkplaats de servicewerkzaamheden moet uitvoeren, de letters A worden weergegeven voor een korte serviceperiode tot H voor een lange serviceperiode. De ASSYST PLUS service-intervalweergave registreert alleen tijden wanneer de accu is aangesloten. Om de tijdsafhankelijke serviceafspraak na te komen: X Voordat u de accu loskoppelt, de serviceafspraak op het multifunctionele display weergeven en noteren. of i De ASSYST PLUS service-intervalweergave geeft geen informatie over het oliepeil van de motor. Let op de gegevens over het motoroliepeil (Y pagina 209). Servicemelding verbergen X Druk op de resetknop links op het instrumentenpaneel (Y pagina 23). Servicemelding weergeven X Gebruik V of U op het stuur om het standaarddisplaymenu te selecteren (Y pagina 156). X Gebruik & of * om de ASSYST PLUS service-intervalweergave te selecteren. Het multifunctionele display toont de serviceafspraak. Onderhoud en verzorging Z

217214 Verzorging Onderhoud en verzorging Waar u op moet letten De service-intervalweergave van ASSYST PLUS resetten Als de gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. een Mercedes-Benz servicewerkplaats die servicewerkzaamheden heeft uitgevoerd, de ASSYST PLUS service-intervalweergave wordt gereset. Verdere informatie, b.v. Voor servicewerkzaamheden kunt u bijvoorbeeld informatie inwinnen bij een Mercedes-Benz servicewerkplaats of rechtstreeks bij Mercedes-Benz! Als de service-intervalweergave van ASSYST PLUS per ongeluk is gereset, laat de instelling dan corrigeren bij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats. Laat de servicewerkzaamheden uitvoeren zoals beschreven in het serviceboekje, anders kan er sprake zijn van verhoogde slijtage en schade aan de apparaten of het voertuig. Reizen naar het buitenland Ook in het buitenland is er een uitgebreide Mercedes-Benz-service beschikbaar. De actuele telefoonnummers van de servicehotline die u in het buitenland hulp biedt, vindt u in het serviceboekje onder Mercedes-Benz Service24h. Onderhoud Onderhoudsinstructies Regelmatig onderhoud van uw voertuig is een voorwaarde om de kwaliteit ervan op de lange termijn te behouden. Gebruik voor het onderhoud de door Mercedes-Benz aanbevolen en goedgekeurde verzorgings- en reinigingsproducten.! Gebruik bij het schoonmaken van uw auto geen Rdroge, ruwe of harde doeken R Schuurmiddelen R Oplosmiddelen Reinigingsproducten die oplosmiddelen bevatten Niet schrobben. Raak de oppervlakken en beschermfolies niet aan met harde voorwerpen, b.v. B. een ring of ijskrabber. Anders kunt u de oppervlakken en beschermfolies krassen of beschadigen. H Milieu-informatie Lege verpakkingen afvoeren en textiel milieuvriendelijk reinigen! Parkeer uw voertuig na het reinigen niet permanent, vooral niet na het reinigen van de velgen met velgenreiniger. Velgreinigingsmiddelen kunnen leiden tot verhoogde corrosie op de remschijven en remblokken. Rij daarom na het reinigen enkele minuten door. Bij het remmen worden de remschijven en remblokken warm en drogen ze uit. Het voertuig kan nu permanent worden geparkeerd. Onderhoud van de buitenkant van de wasstraat G Gevaar voor ongevallen Na een wasstraat hebben uw remmen een verminderde remwerking, waardoor een ongeval kan ontstaan. Rijd daarom na het wassen van uw auto bijzonder voorzichtig totdat de remmen droog zijn. U kunt het voertuig vanaf het begin wassen in een automatische wasstraat. Als het voertuig erg vuil is, maak het dan schoon voordat u het naar de wasstraat brengt.! Zorg er bij autowasstraten met een trekhaak voor dat de AUTOTRONIC in versnellingsstand N staat, anders

218Care 215 kan schade aan het voertuig veroorzaken.! Zorg ervoor dat de zijruiten en het schuifdak volledig gesloten zijn. Anders kan er schade aan het voertuig ontstaan. Verwijder na de automatische wasstraat de was van de voorruit en ruitenwisserrubbers. Dit voorkomt strepen en vermindert het ruitenwissergeluid dat kan worden veroorzaakt door resten op de voorruit. Hogedrukreiniger G Gevaar voor ongevallen Gebruik voor het reinigen van uw voertuig geen hogedrukreinigers met ronde straalsproeiers (vuilstralers), vooral niet voor banden, anders kunt u de band beschadigen en een ongeval veroorzaken.! Zorg ervoor dat de afstand tussen het voertuig en het mondstuk van de hogedrukreiniger minimaal 30 cm bedraagt. De fabrikant van het apparaat zal u informatie geven over de juiste afstand. Beweeg het mondstuk van de hogedrukreiniger tijdens het reinigen. Richt niet rechtstreeks op RBanden RDeurspleten, dakspleten, verbindingen, enz. REelektrische componenten RAccu RConnectoren RLampen RAfdichtingen RTrimonderdelen RVentilatiesleuven Schade aan afdichtingen of elektrische componenten kan leiden tot lekkages of defecten. Schone wielen! Gebruik geen zure velgenreinigingsproducten om remstof te verwijderen. Anders kunnen wielbouten en remcomponenten beschadigd raken.! Parkeer uw voertuig niet direct na het reinigen, vooral niet na het reinigen van de velgen met velgenreiniger. Velgreinigingsmiddelen kunnen leiden tot verhoogde corrosie op de remschijven en remblokken. Rij daarom na het reinigen enkele minuten door. Bij het remmen worden de remschijven en remblokken warm en drogen ze uit. Het voertuig kan nu permanent worden geparkeerd. Lak reinigen Krassen, agressieve afzettingen, etsingen en beschadigingen veroorzaakt door onoordeelkundig onderhoud kunnen niet altijd volledig worden verwijderd. Neem in dit geval contact op met een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. naar een Mercedes-Benz servicepunt. X Verwijder eventuele verontreinigingen zo snel mogelijk en vermijd krachtig wrijven. X Insectenresten inweken met insectenverwijderaar en vervolgens het behandelde gebied afwassen. X Week vogelpoep in water en spoel vervolgens het behandelde gebied af. X Verwijder de koelvloeistof, remvloeistof, boomhars, oliën, brandstoffen en vetten met een doek gedrenkt in schoonmaakmiddel of lichtere benzine door licht te wrijven. Onderhoud en verzorging Z

219216 Onderhoud Onderhoud en verzorging X Wax verwijderen met siliconenverwijderaar.! Plak nooit stickers, folies, magneetborden e.d. op gelakte oppervlakken, anders kunt u de lak beschadigen. Verzorging en behandeling van matte lak Als uw voertuig is gespoten met een matte blanke lak, volg dan de volgende instructies om schade aan de lak als gevolg van een onjuiste behandeling te voorkomen. Deze instructies gelden ook voor lichtmetalen velgen met matte blanke lak.! Poets het voertuig en de lichtmetalen velgen nooit! Door te polijsten gaat de lak glanzen! Gebruik voor het onderhoud van de lak geen verfreinigers, slijp- en polijstproducten of glansbeschermers, b.v. B. Was. Deze producten zijn alleen geschikt voor hoogglanzende oppervlakken. Het gebruik ervan op voertuigen met matte lak leidt tot ernstige schade aan de oppervlakken, namelijk glanzende, gevlekte delen. Laat lakreparaties uitsluitend uitvoeren in een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. een Mercedes-Benz servicecentrum.! Vermijd wasprogramma's met een laatste behandeling met hete was. i Gebruik uitsluitend insectenverwijderaars en autoshampoo die door Mercedes-Benz worden aanbevolen en goedgekeurd. Voorruit reinigen G Gevaar voor letsel Voordat u de voorruit of de wisserbladen reinigt, moet u de ruitenwissers uitschakelen en de sleutel uit het contactslot halen. Anders kunnen de ruitenwissers bewegen en u verwonden. X Maak de ramen aan de buiten- en binnenkant schoon met een vochtige doek en een door Mercedes-Benz aanbevolen en goedgekeurd reinigingsmiddel.! Gebruik voor het reinigen van de binnenkant van de ramen geen droge doeken, schuurmiddelen, oplosmiddelen of oplosmiddelhoudende reinigingsmiddelen. Raak de binnenkant van de ramen niet aan met harde voorwerpen, b.v. een ijskrabber of ring. Anders kunnen de ruiten beschadigd raken! Reinig regelmatig de waterafvoer van de voor- en achterruiten. Milieuafzettingen zoals bladeren, bloemen en stuifmeel kunnen voorkomen dat water wegstroomt. Dit kan leiden tot corrosieschade en schade aan elektronische componenten. Wisserbladen reinigen G Gevaar voor letsel Voordat u de voorruit of de wisserbladen reinigt, moet u de ruitenwissers uitschakelen en de sleutel uit het contactslot halen. Anders kunnen de ruitenwissers bewegen en u verwonden! Trek niet aan het wisserblad. Anders kan het wisserblad beschadigd raken! Maak de wisserbladen niet te vaak schoon en wrijf ze niet krachtig. Anders kan de grafietcoating beschadigd raken. Dit kan ruitenwissergeluiden veroorzaken.

220Onderhoud 217 X Klap de wisserarmen weg van de voorruit. X Maak de wisserbladen voorzichtig schoon met een vochtige doek. X Klap de wisserarmen weer naar achteren voordat u het contact inschakelt.! Houd de wisserarm stevig vast wanneer u deze naar achteren klapt. Als de wisserarm plotseling de voorruit raakt, kan deze beschadigd raken. Het reinigen van de buitenverlichting Mercedes-Benz autoshampoo of poetsdoeken, schoon.! Gebruik alleen schoonmaakmiddelen of poetsdoeken die geschikt zijn voor kunststof ramen. Ongeschikte schoonmaakmiddelen of poetsdoeken kunnen de kunststof ruiten van de buitenverlichting krassen of beschadigen. Schone sensoren! Als u de sensoren reinigt met een hogedrukreiniger, zorg er dan voor dat de afstand tussen het voertuig en het mondstuk van de hogedrukreiniger minimaal 30 cm bedraagt. De fabrikant van het apparaat zal u informatie geven over de juiste afstand. Uitlaatpijpen reinigen Door rondwervelende verontreinigingen kan onder invloed van gruis en agressieve omgevingsinvloeden vliegroest op het oppervlak ontstaan. Als u de uitlaatpijpen regelmatig onderhoudt, vooral in de winter en na het wassen van het voertuig, kan de oorspronkelijke glans worden hersteld.! Reinig de uitlaatpijpen niet met alkalische reinigingsmiddelen, b.v. B. velgenreinigingsproducten. X Reinig de uitlaatpijpen met een door Mercedes-Benz getest en goedgekeurd chroomonderhoudsproduct. Trekhaak reinigen De kogelhals moet worden gereinigd als deze vuil of gecorrodeerd is. X Roest verwijderen met een staalborstel. X Verwijder vuil met een schone, pluisvrije doek of borstel. Onderhoud en verzorging! Maak de kogelhals niet schoon met een hogedrukreiniger. Gebruik geen oplosmiddelen. X Maak de sensoren van de aandrijfsystemen schoon met water, shampoo en een zachte doek. Z

221218 Verzorging Onderhoud en verzorging: Geleidepennen; Vergrendelkogels = geleidingsvlakken? Ontgrendelingshendel A Kogelkop X Na het reinigen de posities licht oliën of smeren: tot A en de kogelhalsbevestiging op het voertuig. X Behandel het slot met zuur- en harsvrije olie. X Controleer de werking van de trekhaak aan het voertuig.! Volg ook de onderhoudsinstructies van de fabrikant van de aanhanger. i De onderhoudswerkzaamheden aan kogelhals en trekhaak kunnen ook door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd, b.v. een Mercedes-Benz-servicecentrum. H Milieu-informatie Voer in olie en vet gedrenkte doeken op milieuvriendelijke wijze af. Onderhoud van de binnenkant Display reinigen X Zorg er bij het reinigen voor dat het display uitgeschakeld en afgekoeld is. X Reinig het beeldschermoppervlak met een in de handel verkrijgbaar microvezeldoekje en reinigingsmiddel voor TFT/LCD-beeldschermen. X Droog het beeldschermoppervlak met een droge microvezeldoek.! Gebruik bij het schoonmaken geen R-alcoholische verdunners of benzine, schurende schoonmaakmiddelen of in de handel verkrijgbare huishoudelijke schoonmaakmiddelen. Deze kunnen het schermoppervlak beschadigen. Oefen tijdens het reinigen geen druk uit op het beeldschermoppervlak. Dit kan onherstelbare schade aan het display veroorzaken. Kunststof panelen reinigen G Gevaar voor letsel Gebruik geen oplosmiddelhoudende schoonmaakmiddelen of cockpitsprays om de cockpit en de stuurplaat schoon te maken. De oplosmiddelhoudende reinigers maken het oppervlak poreus en als er een airbag wordt geactiveerd, kunnen er ernstige verwondingen ontstaan ​​doordat plastic onderdelen loskomen.! Plak nooit stickers, folies, geuroliecontainers of soortgelijke voorwerpen op kunststof oppervlakken. Anders kunt u het plastic beschadigen.! Zorg ervoor dat cosmetica, insectenwerende middelen of zonnebrandmiddelen niet in contact komen met de kunststof panelen. Hierdoor blijft de uitstraling van de hoogwaardige oppervlakken behouden.

222Zorg 219 Reinigen met een microvezeldoek. X Sterke vervuiling: Gebruik voor het onderhoud de door Mercedes-Benz aanbevolen en goedgekeurde onderhouds- en reinigingsproducten. Het oppervlak kan tijdelijk verkleuren. Wacht tot het oppervlak weer droog is. Maak echt hout en sierstrips schoon B. reinigen met een microvezeldoek. X Sterke vervuiling: Gebruik voor het onderhoud de door Mercedes-Benz aanbevolen en goedgekeurde onderhouds- en reinigingsproducten.! Gebruik geen schoonmaakmiddelen die oplosmiddelen bevatten, zoals teerverwijderaars of velgenreinigers, en ook geen poetsmiddelen of was. Anders kan het oppervlak beschadigd raken. Schone stoelhoezen! Voor het reinigen van hoezen van echt leer, kunstleer of Alcantara mag u geen microvezeldoek gebruiken, bij veelvuldig gebruik kan de hoes beschadigd raken.! Let bij het reinigen op de volgende punten: RReinig de lederen bekleding zorgvuldig met een vochtige doek en veeg deze vervolgens af met een droge doek. Zorg ervoor dat het leer niet doorweekt raakt. Anders kan het broos worden of barsten. Gebruik voor het onderhoud van leer de door Mercedes-Benz aanbevolen leerverzorgingsproducten. Deze kunt u verkrijgen bij een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. RReinig de kunstleren bekleding met een zeepoplossing van 1%, b.v. Bijvoorbeeld afwasmiddel, vochtige doek. RReinig stoffen bekledingen met een zeepoplossing van 1%, b.v. afwasmiddel, vochtige microvezeldoek. Zorgvuldig inwrijven, altijd gehele bekledingsdelen behandelen om randen te voorkomen, daarna de zitting laten drogen. Het reinigingsresultaat is afhankelijk van de soort en ouderdom van het vuil. RReinig Alcantara covers met een vochtige doek. Zorg ervoor dat volledige coverdelen behandeld worden om randen te voorkomen. i Houd er rekening mee dat regelmatig onderhoud een voorwaarde is om de look en feel van de hoezen op de lange termijn te behouden. Veiligheidsgordels reinigen X Gebruik helder, lauw water en zeepsop.! Maak de veiligheidsgordels niet schoon met chemische reinigingsmiddelen. Droog de veiligheidsgordels niet bij verhitting boven 80°C of in direct zonlicht. Onderhoud en verzorging Z

223220

224221 Voertuiguitrusting Waar kan ik wat vinden? Lekke band Accu Starthulp Slepen en slepen Elektrische zekeringen Pechhulp

225222 Waar kan ik iets vinden? Pechhulp Voertuiguitrusting i Deze gebruikershandleiding beschrijft alle modellen, standaard- en optionele uitrustingen voor uw voertuig die beschikbaar waren op het moment dat deze gebruikershandleiding ter perse ging. Landspecifieke afwijkingen zijn mogelijk. Houd er rekening mee dat uw voertuig mogelijk niet met alle beschreven functies is uitgerust. Dit geldt ook voor veiligheidsrelevante systemen en functies. Waar vind ik wat? Gevarendriehoek Gevarendriehoek verwijderen De gevarendriehoek bevindt zich in het linker opbergvak in de bagageruimte. X Open de achterklep. X Open het opbergvak (Y pagina 190). Zet de gevarendriehoek op X De zijreflectoren; trek het omhoog tot een driehoekige vorm en maak verbinding met de bovenste drukknoop:. EHBO-tas De EHBO-tas bevindt zich in het linker opbergvak in de bagageruimte. X Open de achterklep. : EHBO-doos, daarachter een bandenpompcompressor; Jack = gevarendriehoek? Boordgereedschap en opklapbare wielkeg A Fles bandenafdichtmiddel X Open de klittenbandsluiting en verwijder de gevarendriehoek =. X Open het opbergvak: Draai de draaiknop : in de richting van de pijl en open het deksel; neerklapbare.

226Waar vind ik wat? 223 X De EHBO-doos? verwijderen. i Controleer minimaal één keer per jaar de vervaldatum op de EHBO-doos. Vervang indien nodig de inhoud en vervang ontbrekende onderdelen. Brandblusser De brandblusser bevindt zich voor de bestuurdersstoel. Boordgereedschap Het boordgereedschap en de TIREFIT-set bevinden zich in het linker opbergvak in de bagageruimte. i Voertuigen zijn niet af fabriek uitgerust met gereedschap dat nodig is voor het verwisselen van een wiel, b.v. Krik of wielsleutel. Landspecifieke afwijkingen zijn mogelijk. Neem voor het verkrijgen van voor uw voertuig goedgekeurd gereedschap contact op met een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. naar een Mercedes-Benz servicepunt. X Open de achterklep. X Open het opbergvak (Y pagina 190). Pechhulp X Trek het lipje : naar boven. X De brandblusser; verwijderen. i Laat de brandblusser na elk gebruik bijvullen en elke één tot twee jaar controleren. Anders kan het in een noodsituatie mislukken. Houd rekening met de wettelijke voorschriften in de afzonderlijke landen. : EHBO-doos, daarachter een bandenpompcompressor; Jack = gevarendriehoek? Boordgereedschapsset en opklapbaar wielkeg A Flesje bandenafdichtmiddel De boordgereedschapsset bevat: RFuse-toewijzingsplan RTrekoog Reservewiel/Minispare-noodwiel Het reservewiel of Minispare-noodwiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. X Klap de bagageruimtevloer omhoog (Y pagina 200).

227224 Lekke band Pechhulp X Voertuigen met ECO start-stopfunctie: De kogelneksteun; en de kogelhals: verwijder. X Draai de bevestigingsschroef = tegen de klok in. i Voertuigen met een basluidspreker in het noodwiel: Volg voor het verwijderen van de basluidspreker de instructies op de basluidspreker. X Het reservewiel of het Minispare noodwiel? verwijderen. Meer informatie over het verwisselen van wielen en het monteren van een reservewiel (Y pagina 229). Lekke band Voertuig voorbereiden Uw voertuig kan worden uitgerust met: Pure TIREFIT-set Pure noodwiel Pure reservewiel RMOExtended-banden (banden met runflat-eigenschappen) (Y pagina 232) i Voor voertuigen met MOExtended-banden is een voertuigvoorbereiding niet nodig. i Voertuigen met MOExtended-banden zijn niet af fabriek uitgerust met een TIREFIT-set. Als u uw voertuig achteraf uitrust met banden zonder runflat-eigenschappen, b.v. B. winterbanden, u moet deze ook uitrusten met een TIREFIT-set. U kunt bijvoorbeeld een TIRE-FIT-set krijgen: B. bij een Mercedes-Benz-servicecentrum. X Parkeer het voertuig zo ver mogelijk weg van bewegend verkeer op een stevige, antislip en vlakke ondergrond. X Schakel de alarmknipperlichten in. X Trek de parkeerrem aan. X Breng de voorwielen in de rechtuitstand. X Voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak: schakel de eerste versnelling of de achteruitversnelling in. X Auto's met AUTOTRONIC: Zet de keuzehendel op P. X Zet de motor af. X Verwijder de sleutel uit het contactslot. X Laat de passagiers uitstappen. Zorg ervoor dat dit buiten de gevarenzone van de weg gebeurt. X Zorg ervoor dat passagiers bij een lekke band, b.v. achter de vangrail. X Stap uit het voertuig. Let op de verkeerssituatie. X Sluit het bestuurdersportier. X Plaats de gevarendriehoek (Y pagina 222) op voldoende afstand. Neem de wettelijke voorschriften in acht.

228Lekke band 225 TIREFITKit Gebruik van de TIREFIT Kit U kunt de TIREFIT Kit gebruiken om kleine lekschade, vooral in het loopvlak van de band, af te dichten. U kunt TIREFIT gebruiken bij buitentemperaturen tot 20 graden. G Gevaar voor ongevallen In de volgende gevallen is uw veiligheid bijzonder in gevaar, omdat het bandenafdichtmiddel geen adequate hulp bij pech kan bieden: R als de band is doorgesneden of lek is en groter is dan 4 mm R als de velg is beschadigd R als u hebt gereden met zeer lage bandenspanning of leeggelopen banden Rijd niet verder Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats die over de benodigde specialistische kennis en gereedschappen beschikt om de benodigde werkzaamheden uit te voeren. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Vooral bij veiligheidsrelevante werkzaamheden en werkzaamheden aan veiligheidsrelevante systemen is service door een gekwalificeerde werkplaats essentieel. X Het vreemde lichaam dat is binnengedrongen, b.v. B. laat de schroef of spijker in de band zitten. X Verwijder de bandenlagenfles, de bijgevoegde sticker max. 80 km/h en de bandenvulcompressor van Dembaglagfach in de opslagruimte (Y pagina 223). X Plakgedeelte: van de sticker in het gezichtsveld van de bestuurder. X Het onderdeel; van de sticker bij het ventiel op het wiel van de defecte band. G Gevaar voor letsel TIREFIT mag niet in contact komen met huid, ogen of kleding. RAls u TIREFIT in uw ogen of op uw huid krijgt, spoel deze dan onmiddellijk en grondig uit met schoon water. RVerwissel kleding die verontreinigd is met TIREFIT onmiddellijk. RAls er allergische reacties optreden, dient u onmiddellijk medische hulp in te roepen. Houd TIREFIT buiten het bereik van kinderen. RAls TIREFIT wordt ingeslikt, spoel dan onmiddellijk uw mond grondig en drink veel water. R Geen braken opwekken! Raadpleeg onmiddellijk een arts! Adem de dampen niet in. i Als TIREFIT eruit is gekomen, laat het dan drogen. Je kunt het dan als een film afpellen. Als uw kleding vervuild is met TIREFIT, laat deze dan zo snel mogelijk reinigen met perchloorethyleen. Uw voertuig kan worden geleverd met twee verschillende bandenpompcompressoren: RVversie 1: De slang met de manometer en de kabel bevinden zich achter een klep. RVversie 2: De manometer is ingebed in de bandenpompcompressor. Pechhulp Z

229226 Lekke band TIREFITKit Versie 1 X Zorg ervoor dat de aftapschroef F op de manometer G volledig gesloten is. Pechverhelping open. X Trek de stekker A met kabel en de slang B uit de behuizing. X Schroef de slang B op de flens C van de fles bandenafdichtmiddel :. X Plaats de fles bandenafdichtmiddel: met de kop naar beneden in de uitsparing = van de bandenpompcompressor. X Draai de ventieldop van ventiel E op de defecte band. X Schroef de vulslang D op het ventiel E. X Steek de stekker A in de sigarettenaansteker (Y pagina 204) of in een 12 V-stopcontact in uw voertuig (Y pagina 204). X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 1 (Y pagina 109). X De aan/uit-schakelaar? Druk op I op de bandenpompcompressor. De bandenpompcompressor is ingeschakeld De band wordt opgepompt. i Eerst wordt de TIREFIT in de band gepompt. De druk kan kortstondig oplopen tot ca. 500 kpa (5 bar, 73 psi). Schakel tijdens deze fase de bandenpompcompressor niet uit! X Laat de bandenpompcompressor vijf minuten draaien. Daarna moet een bandenspanning van minimaal 180 kpa (1,8 bar, 26 psi) worden bereikt.! Laat de bandenpompcompressor niet langer dan zes minuten onafgebroken werken. Anders kan het te warm worden. Zodra de bandenpompcompressor is afgekoeld, kunt u deze weer gebruiken. Als de bandenspanning van 180 kpa (1,8 bar, 26 psi) na vijf minuten wordt bereikt, zie (Y pagina 228). Als de bandenspanning van 180 kpa (1,8 bar, 26 psi) na vijf minuten niet wordt bereikt, zie (Y pagina 227).

230Lekke band 227 TIREFITKit Versie 2 X De stekker? met kabel en trek slang A uit de behuizing. X Schroef de slang A op de flens B van de fles bandenafdichtmiddel :. X De fles bandenafdichtmiddel: met de kop naar beneden in de uitsparing; van de bandenpompcompressor. X Draai de ventieldop van ventiel C op de defecte band. X Schroef de vulslang D op het ventiel C. X De stekker? Sluit hem aan op de sigarettenaansteker (Y pagina 204) of op een 12 V-stopcontact in uw auto (Y pagina 204). X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 1 (Y pagina 109). X Zet de aan/uit-schakelaar = op de bandenpompcompressor op I. De bandenpompcompressor is ingeschakeld De band wordt opgepompt. i Eerst wordt de TIREFIT in de band gepompt. De druk kan kortstondig oplopen tot ca. 500 kpa (5 bar, 73 psi). Schakel tijdens deze fase de bandenpompcompressor niet uit! X Laat de bandenpompcompressor vijf minuten draaien. Daarna moet een bandenspanning van minimaal 180 kpa (1,8 bar, 26 psi) worden bereikt.! Laat de bandenpompcompressor niet langer dan zes minuten onafgebroken werken. Anders kan het te warm worden. Zodra de bandenpompcompressor is afgekoeld, kunt u deze weer gebruiken. Als de bandenspanning van 180 kpa (1,8 bar, 26 psi) na vijf minuten wordt bereikt, zie (Y pagina 228). Als de bandenspanning van 180 kpa (1,8 bar, 26 psi) na vijf minuten niet wordt bereikt, zie (Y pagina 227). Bandenspanning van 180 kpa (1,8 bar, 26 psi) wordt niet bereikt Als de bandenspanning van 180 kpa (1,8 bar, 26 psi) na vijf minuten niet wordt bereikt: X Zet de aan/uit-schakelaar op de bandenpomp op 0 . De bandenpompcompressor is uitgeschakeld. X Schroef de vulslang los van het ventiel. X Rijd het voertuig heel langzaam ongeveer 10 meter vooruit of achteruit. X Pomp de band opnieuw op. G Gevaar voor ongevallen Als de bandenspanning van 180 kpa (1,8 bar, 26 psi) na vijf minuten niet kan worden bereikt, is de band te zwaar beschadigd. Rijd niet verder! Neem contact op met een gekwalificeerde vakwerkplaats die over de noodzakelijke specialistische kennis en gereedschappen beschikt om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Pechhulp Z

231228 Lekke band Pechhulp Service door een gekwalificeerde werkplaats is essentieel, vooral bij veiligheidsrelevante werkzaamheden en bij werkzaamheden aan veiligheidsrelevante systemen. Bandenspanning van 180 kpa (1,8 bar, 26 psi) is bereikt X Zet de aan/uit-schakelaar op de bandenpompcompressor op 0. De bandenpompcompressor is uitgeschakeld. X Verwijder de fles bandenafdichtmiddel van het wiel.! Na gebruik kunnen er resten TIREFIT uit de vulslang lekken. Dit kan tot verkleuring leiden. Plaats daarom de vulslang in de plastic zak waarin de TIREFIT-kit zat. X Berg de fles bandenafdichtmiddel, de bandenpompcompressor en de gevarendriehoek op. X Rijd onmiddellijk weg. G Gevaar voor ongevallen Overschrijd de maximale snelheid van 80 km/u niet. De sticker max. 80 km/uur moet binnen het gezichtsveld van de bestuurder worden aangebracht. Het rijgedrag van het voertuig kan nadelig worden beïnvloed. X Stop na ongeveer tien minuten rijden en controleer de bandenspanning met de bandenpompcompressor. G Gevaar voor ongevallen Als de bandenspanning nu lager is dan 130 kpa (1,3 bar, 20 psi), is de band te zwaar beschadigd. Rijd niet verder! Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats die over de noodzakelijke specialistische kennis en gereedschappen beschikt om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicecentrum. Vooral bij veiligheidsrelevante werkzaamheden en werkzaamheden aan veiligheidsrelevante systemen is service door een gekwalificeerde werkplaats essentieel. X Corrigeer de bandenspanning als deze nog minimaal 130 kpa (1,3 bar, 20 psi) bedraagt ​​(waarden zie tankvulklep). X Bandenspanning verhogen: Bandenpompcompressor inschakelen. TIREFIT-set versie 1 TIREFIT-set versie 2

232Lekke band 229 X Rijd naar de dichtstbijzijnde werkplaats en laat de band vervangen. X Laat de fles bandenafdichtmiddel zo snel mogelijk vervangen in een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. H Milieu-informatie: Laat de gebruikte fles bandenafdichtmiddel op de juiste manier weggooien, b.v. B. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. X Laat de fles bandenafdichtmiddel elke vier jaar vervangen in een gekwalificeerde werkplaats, b.v. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. Wiel verwisselen en reservewiel monteren Voertuig voorbereiden Pas uw rijstijl aan. Gebruik uw voertuig nooit met meer dan één tijdelijk reservewiel of een reservewiel van verschillende afmetingen. Gebruik een reservewiel of een reservewiel van verschillende maten alleen voor korte perioden. Wanneer u een reservewiel gebruikt, mag u de maximumsnelheid van 80 km/u niet overschrijden. vervangen door een nieuw wiel. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicepunt. Vooral bij veiligheidsrelevante werkzaamheden en werkzaamheden aan veiligheidsrelevante systemen is service door een gekwalificeerde werkplaats essentieel. i Voertuigen zonder nood- of reservewiel zijn af fabriek niet uitgerust met een wielwisselgereedschap. Informeer bij een Mercedes-Benz-servicecentrum welk gereedschap voor het vervangen van wielen, zoals: Voor het verwisselen van een wiel van uw voertuig zijn wielkeggen, wielsleutels of centreerbouten nodig. X Bereid het voertuig voor zoals beschreven (Y pagina 224). X Als er een aanhangwagen is aangekoppeld, koppelt u de aanhangwagen los. X Neem het Minispare noodwiel of het reservewiel uit de opbergruimte onder de bagageruimtevloer. X Haal de volgende voorwerpen uit het linker opbergvak in de laadruimte: Rda's boordgereedschap rums opvouwbare onderlegwig RDEN krik X beveilig het voertuig tegen wegrollen. Beveilig het voertuig tegen wegrollen Als uw voertuig is uitgerust met een wielkeg, vindt u deze in de boordgereedschapsset (Y pagina 223). De opklapbare wielkeg dient om het voertuig extra te beveiligen tegen wegrollen, b.v. bij het verwisselen van wielen. Pechhulp G Gevaar voor ongevallen Laat het noodwiel of het reservewiel van afwijkende maten zo snel mogelijk naar een gekwalificeerde werkplaats brengen, die over de noodzakelijke specialistische kennis en gereedschappen beschikt om de noodzakelijke werkzaamheden uit te voeren Z

233230 lekke band of de achterklep) en u kunt ernstig letsel oplopen. Hulp bij pech X Draai de onderste plaat naar buiten ;. X Steek de nokken van de onderplaat volledig in de openingen in de bodemplaat =. X op de Ebener Straße: Plaats geschikte voorwerpen onder de fiets aan de voor- en achterkant van wiggen of andere, die schuin tegenover het wisselwiel staan. X Op een helling: Plaats wiggen of andere geschikte voorwerpen onder de wielen van de voor- en achteras. Voertuig opkrikken G Gevaar voor letsel De krik is uitsluitend bedoeld voor het kortstondig optillen van het voertuig bij het verwisselen van een wiel. Wanneer u onder het voertuig werkt, moet u kriksteunen gebruiken. Zorg ervoor dat de basis van de krik waterpas, stevig en antislip is. Gebruik geen houten blokken of iets dergelijks als krikbasis. Anders kan de auto van de krik vallen en kunt u ernstig gewond raken. Start de motor niet tijdens de gehele wielwissel. Ga niet onder het voertuig liggen dat met de krik is opgekrikt. Als u het voertuig niet optilt zoals beschreven, kan het van de krik vallen (bijvoorbeeld bij het starten van de motor, het openen of sluiten van een deur G Gevaar voor ongevallen Als u de krik niet correct positioneert, kan het voertuig vallen R van de krik R U of anderen verwonden R Beschadigd raken. Plaats de krik daarom alleen op de daarvoor bestemde krikbevestigingspunten. Voordat u de krik bevestigt, verwijdert u eventueel vuil van het krikbevestigingspunt. Zorg ervoor dat u de krik in de uitsparing in de krikbevestiging plaatst. Stalen wiel met wieldop X Voertuigen met stalen wielen: Pak twee wieldopopeningen voorzichtig met beide handen vast en trek de wieldop eraf.

234Los de lekke band op met 231 slagen. Draai de schroeven niet los. De uitgangspunten voor de krik bevinden zich achter de wielkasten van de voorwielen en vóór de wielkasten van de achterwielen. X Neem de dopsleutel en de ratelringsleutel uit de boordgereedschapsset. X Steek de dopsleutel in de kraakringsleutel en zet deze samen op de krik, zodat de letters zichtbaar zijn. De krikbasis raakt de grond gelijkmatig. X De ratelringsleutel? Blijf draaien totdat de band maximaal drie centimeter van de grond is. Verwijder het wiel Plaats de wielbouten niet in zand of vuil, anders kan de schroefdraad van de wielbouten en wielnaven beschadigd raken bij het indraaien. X Verwijder het wiel. Installeer een nieuw wiel aandoen. X Zorg ervoor dat de basis van de krik zich direct onder het bevestigingspunt van de krik bevindt. X De ratelringsleutel? draai tot de krik = volledig op het bevestigingspunt van de krik; zit en het risico op ongelukken.Vervang wielbouten die beschadigd of roestig zijn. De wielbouten nooit oliën of smeren. Anders kunnen de wielbouten loskomen van de wielnaaf. G Gevaar voor ongevallen Als een schroefdraad in de wielnaaf beschadigd is, mag u niet verder rijden! Neem contact op met een gekwalificeerde vakwerkplaats die over de noodzakelijke specialistische kennis en gereedschappen beschikt om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Mercedes-Benz adviseert een Mercedes-Benz servicecentrum of 24-uursservice. Vooral bij veiligheidsrelevante werkzaamheden en werkzaamheden aan veiligheidsrelevante systemen is service door een gekwalificeerde werkplaats essentieel. G Gevaar voor ongevallen Gebruik alleen wielbouten die bedoeld zijn voor het wiel en het voertuig. Om veiligheidsredenen adviseert Mercedes-Benz alleen wielbouten te gebruiken die zijn goedgekeurd voor Mercedes-Benz en het bijbehorende wiel. Overige wielschroefpechhulp Z

235232 Lekke banden kunnen losraken of het remsysteem beschadigen. Draai de wielbouten niet vast als het voertuig is opgekrikt, anders kan het voertuig kantelen. X Reinig de contactvlakken van wiel en wielnaaf. X De wielbouten in de aangegeven volgorde: tot A stevig vastdraaien over een kruis. Het aantrekkoppel moet 130 Nm bedragen. G Gevaar voor ongevallen Laat na het verwisselen van een wiel onmiddellijk het aanhaalmoment controleren. De wielen kunnen losraken als ze niet met een koppel van 130 Nm zijn vastgedraaid. Hulp bij pech X Wielbouten erin draaien en lichtjes aandraaien. Laat het voertuig zakken X Draai de ratelringsleutel totdat het voertuig weer stevig op de grond staat. X Leg de krik opzij. X Draai de krik terug in de uitgangspositie en berg hem samen met de rest van het boordgereedschap weer op in het opbergvak in het ruim. i Zolang u met een reservewiel rijdt, kan de waarschuwing voor bandenspanningsverlies niet betrouwbaar werken. Start de waarschuwing voor bandenspanningsverlies pas opnieuw als het defecte wiel is vervangen door een nieuw wiel. MOExtended-banden (banden met runflat-eigenschappen) Met MOExtended-banden (banden met runflat-eigenschappen) kunt u met uw voertuig blijven rijden, zelfs als een of meer banden volledig lucht hebben verloren. U mag MOExtended-banden alleen gebruiken in combinatie met een geactiveerde bandenspanningsverlieswaarschuwing of bandenspanningscontrole. De maximale rijafstand in de noodmodus is afhankelijk van de belading van het voertuig. Het is 80 km bij gedeeltelijke belading en 30 km bij volledige belading. De maximale afstand die in de noodmodus kan worden afgelegd, begint wanneer de waarschuwingsmelding voor drukverlies op het multifunctionele display verschijnt. U mag de maximumsnelheid van 80 km/u niet overschrijden.

236Accu 233 G Gevaar voor ongevallen Het rijgedrag van uw auto in de noodmodus verslechtert bijvoorbeeld Rbij het nemen van bochten Rbij het remmen Rbij scherp accelereren Pas uw rijstijl dienovereenkomstig aan en vermijd abrupte stuur- en rijmanoeuvres en het rijden over obstakels (stoeprand, kuilen, uit de weg -weg). Dit geldt vooral als het voertuig zwaar beladen is. De haalbare noodloopafstand hangt grotendeels af van de rijbelasting. Afhankelijk van de snelheid, belading, rijmanoeuvres, wegomstandigheden, buitentemperatuur enz. kan deze bij een rustige rijstijl aanzienlijk lager of zelfs hoger zijn. Stop de runflat-modus als u R-klopgeluiden hoort R-trillen van de auto Re-emissie van rook met de geur van rubber Voortdurende ESP-ingrijpen R-scheuren in de zijwanden van de banden Na het rijden in de runflat-modus kunt u moet het stuur naar een gekwalificeerde vakwerkplaats brengen, die over de noodzakelijke specialistische kennis en gereedschappen beschikt om de vereiste werkzaamheden uit te voeren, en de verdere bruikbaarheid ervan laten controleren. De defecte band moet altijd worden vervangen. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Vooral bij veiligheidsgerelateerde werkzaamheden en werkzaamheden aan veiligheidsrelevante systemen is service door een gekwalificeerde werkplaats essentieel. i Let bij het vervangen of vervangen van individuele of alle banden op de MOExtended-markering en de voorgeschreven maat voor het voertuig. i Voertuigen met MOExtended-banden zijn niet af fabriek uitgerust met een TIREFIT-set. Als u uw voertuig achteraf uitrust met banden zonder runflat-eigenschappen, b.v. B. winterbanden, u moet deze ook uitrusten met een TIREFIT-set. U kunt bijvoorbeeld een TIRE-FIT-set krijgen: B. bij een Mercedes-Benz-servicecentrum. Accu Belangrijke veiligheidsinstructies De accu van het voertuig moet altijd voldoende opgeladen zijn, zodat deze de volledige levensduur bereikt. Als u voornamelijk korte afstanden rijdt of de auto langere tijd parkeert, laat dan vaker de laadstatus van de accu controleren. Vervang de accu alleen door een accu met een centraal ontgassingsdeksel om corrosieschade door ontsnappend zuur te voorkomen. Gebruik bij het vervangen van een accu uitsluitend een door Mercedes-Benz aanbevolen accu. Wilt u uw auto voor langere tijd parkeren, laat u dan adviseren door een Mercedes-Benz servicewerkplaats. G Gevaar voor letsel Neem bij de omgang met de accu de veiligheidsinstructies en beschermingsmaatregelen in acht. Explosiegevaar Brand, open vuur en roken zijn verboden bij het hanteren van de batterij. Vermijd vonken. Accuzuur is bijtend. Vermijd contact met huid, ogen of kleding. Pechhulp Z

237234 Hulp bij pech bij accu H Milieu-informatie Draag geschikte beschermende kleding, vooral handschoenen, een schort en gelaatsbescherming. Zuurspatten onmiddellijk wegspoelen met schoon water. Raadpleeg indien nodig een arts. Draag een veiligheidsbril. Houd kinderen uit de buurt. Let op deze gebruiksaanwijzing. Batterijen bevatten schadelijke stoffen. Het is bij wet verboden om ze samen met het huishoudelijk afval weg te gooien. Ze moeten apart worden ingezameld en op een milieuvriendelijke manier worden gerecycled. Voer batterijen op een milieuvriendelijke manier af.Breng lege batterijen naar een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. bij een Mercedes-Benz servicecentrum of bij een inzamelpunt voor gebruikte batterijen. G Gevaar voor letsel Mercedes Benz adviseert om veiligheidsredenen alleen accu's te gebruiken die Mercedes-Benz voor uw auto heeft getest en goedgekeurd. Deze batterijen bieden een betere lekbescherming om te voorkomen dat inzittenden zich verbranden als een batterij bij een ongeval beschadigd raakt. Om chemische brandwonden of brandwonden te voorkomen, dient u de volgende veiligheidsinstructies in acht te nemen bij het omgaan met batterijen: RLeun niet over de batterij. RPlaats geen metalen voorwerpen op een batterij. Anders kunt u kortsluiting veroorzaken en kan het gasmengsel in de accu verdampen. RWees voorzichtig dat u niet elektrostatisch wordt geladen. Draag bijvoorbeeld Draag geen synthetische kleding en wrijf niet tegen textiel. Trek of duw de batterij daarom niet over tapijten of andere synthetische materialen. Raak nooit eerst een batterij aan. Om eventueel aanwezige elektrostatische lading te verwijderen, gaat u eerst buiten het voertuig staan ​​en raakt u de carrosserie aan. RWrijf niet over de batterij met vodden of doeken. De batterij kan ontploffen als gevolg van elektrostatische lading bij aanraking of alleen door een vonk.! Zet de motor af en verwijder de sleutel voordat u de accupolen losmaakt. Anders kunt u elektronische eenheden gebruiken, zoals: B. vernietig de generator. i Wanneer u de auto parkeert en geen elektrische verbruikers nodig heeft, verwijdert u de sleutel. Het voertuig verbruikt dan zeer weinig energie en de accu wordt beschermd. Mercedes-Benz raadt u aan werkzaamheden aan de accu uit te voeren, zoals: Niet zelf verwijderen of opladen. Laat deze werkzaamheden uitvoeren door een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. een Mercedes-Benz servicecentrum.

238Accu 235 Inbouwplaats accu Uw auto is in het interieur van de auto uitgerust met een accu, die zich in rijrichting rechts in de voetenruimte vóór de voorstoel bevindt. X Trek de parkeerrem aan en zet, bij auto's met AUTOTRONIC, de transmissie in stand P. X Alle elektrische verbruikers, b.v. B. radio, ventilator etc., uitschakelen. X Draai de sleutel in het contactslot naar 0 (Y pagina 109) en verwijder deze.! Koppel de accu altijd los in de hieronder beschreven volgorde. Haal de accupolen nooit door elkaar! Anders kunt u de elektronica van het voertuig beschadigen. X Verwijder de deurmat. X De bevestigingsschroef: b.v. Draai bijvoorbeeld bij een muntstuk deze tegen de klok in los. X Het deksel; tillen. X Verwijder de filterkast :. i Informatie over het loskoppelen van de accu (Y pagina 235). Koppel de accu los G Gevaar voor ongevallen Als de accu is losgekoppeld R, beschikt u niet over een rembekrachtiger. Je hebt dan meer kracht nodig om te remmen en hebt een langere rempedaalweg. Indien nodig moet u het rempedaal met volle kracht intrappen. Bij auto's met AUTOTRONIC is de transmissie in stand P vergrendeld. : positieve pool; Batterij = negatieve pool X Verwijder het positieve-aansluitingsdeksel. X Maak de positieve pool van de batterij los. X Trek de ventilatieslang los van de zijkant van de accu. De batterij verwijderen en installeren X Draai de schroef los die de batterij tegen wegglijden beveiligt. X Verwijder de batterij. X Installeren: Voer hiervoor de stappen beschreven onder Verwijderen in omgekeerde volgorde uit. Batterij opladen G Gevaar voor letsel Laad de batterij alleen op in goed geventileerde ruimtes. Tijdens het laadproces kunnen er gassen vrijkomen en kunnen er ontploffingen optreden, waardoor u en anderen gewond kunnen raken of de lak beschadigd kan raken

239236 Schade aan de accu of chemische brandwonden aan het voertuig. Informatie over laders die in ingebouwde toestand opladen mogelijk maken, kunt u verkrijgen bij een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. i Na een stroomonderbreking, b.v. B. Om de accu weer aan te sluiten, moet u de volgende werkzaamheden uitvoeren: De klok opnieuw instellen (Y pagina 160) De automatische in-/uitklapbare buitenspiegelfunctie opnieuw instellen door deze één keer uit te klappen (Y pagina 77) G Gevaar voor letsel tijdens het opladen bestaat er gevaar voor chemische brandwonden als gevolg van ontsnappende gassen uit de accu. Leun tijdens het opladen niet over de batterij. G Gevaar voor letsel Accuzuur is bijtend. Vermijd contact met huid, ogen of kleding. Pechverhelping! Laad de ingebouwde accu nooit op, tenzij u een oplader gebruikt die door Mercedes-Benz is getest en goedgekeurd. Deze laders kunnen worden opgeladen wanneer ze zijn geïnstalleerd! Gebruik alleen laders met een laadspanningslimiet van max. 14,8 V. X Lees de gebruiksaanwijzing van de lader voordat u de accu gaat opladen. Sluit de batterij aan! Sluit de accu altijd aan in de hieronder beschreven volgorde. Haal de accupolen nooit door elkaar! Anders kunt u de elektronica van het voertuig beschadigen. X Alle elektrische verbruikers, b.v. B. radio, ventilator etc., uitschakelen. X Sluit de positieve pool aan en maak het deksel vast. X Sluit de negatieve pool aan.

240Startkabels 237 Startkabels G Gevaar voor letsel Tijdens het starten met startkabels bestaat er gevaar voor chemische brandwonden door ontsnappende gassen uit de accu. Leun niet over de accu tijdens het starten met startkabels. G Explosiegevaar Tijdens het starten met startkabels kunnen er ontploffingen ontstaan ​​doordat er gassen uit de accu ontsnappen. Vermijd vonken. Hanteer geen open vuur en rook niet in de buurt van de accu. Volg de veiligheidsinstructies bij het omgaan met de batterij. Deze vindt u in de index onder het trefwoord batterij.! Vermijd meerdere en lange startpogingen. Anders kan de katalysator 30 worden beschadigd door onverbrande brandstof, waardoor brandgevaar ontstaat. Begin niet met het gebruik van een snellader. Zorg ervoor dat de startkabels onbeschadigd zijn. Zorg ervoor dat de startkabels geen andere metalen delen raken terwijl ze op de accu zijn aangesloten. Als de accu leeg is, kan een ander voertuig of een accu van een derde partij met startkabels u op weg helpen. Let op de volgende punten: X De accu is niet in alle voertuigen toegankelijk. Als de accu van het andere voertuig niet toegankelijk is, start dan een startkabel met behulp van een accu van een ander merk of een starthulpapparaat. X heeft alleen 31 opstarthulpen als de motor en het katalysatorsysteem gekoeld zijn. X Als de accu bevroren is, mag u de motor niet starten. Laat de accu eerst ontdooien. X Gebruik uitsluitend accu's met een nominale spanning van 12 V als hulp bij het starten. X Gebruik alleen startkabels met voldoende doorsnede en geïsoleerde poolklemmen. X Zorg ervoor dat er geen onderdelen in de startkabels zitten, b.v. de poelie of de ventilator. Deze onderdelen bewegen wanneer de motor start of draait. X Wanneer de accu geheel ontladen is, wordt vóór aanvang van de start de accu die de opstarthulp geeft enkele minuten aangesloten en wordt de lege accu enigszins opgeladen. i Startkabels en verdere informatie over jumpstarters vindt u op: B. in elk Mercedes-Benz servicecentrum. X Zorg ervoor dat de voertuigen elkaar niet raken. X Trek de parkeerrem aan. X Handgeschakelde versnellingsbak: schakel de neutraalstand in. X AUTOTRONIC: Zet de versnellingsbak in stand P. Pechhulp 30 Alleen voertuigen met benzinemotor. 31 Alleen voertuigen met benzinemotoren. Z

241238 Slepen en slepen B. radio, ventilator etc., uitschakelen. X Open de motorkap (Y pagina 208). X Open het passagiersportier en verwijder de afdekking in de passagiersvoetruimte (Y pagina 235). Pechhulp Positienummer A geeft de opgeladen accu van het andere voertuig of een bijbehorend starthulpapparaat aan. X Verwijder de pluspoolafdekking :. X De positieve pool: op uw eigen voertuig en de positieve pool; Sluit de batterij van derden A aan op de startkabel. Begin met uw eigen batterij. X Laat de motor van het assisterende voertuig stationair draaien. X De negatieve pool = de externe batterij A en de negatieve pool? Maak verbinding met het voertuig met de startkabel. Begin met de batterij van derden A. XStart de motor. X De startkabel eerst vanaf de minpool? en minpool = losmaken, dan van de pluspool : en pluspool ;. Begin met de accu van uw eigen voertuig. X Accu laten controleren in een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. Slepen en slepen Belangrijke veiligheidsinstructies Houd bij het slepen en slepen rekening met de wettelijke voorschriften in de afzonderlijke landen. G Gevaar voor ongevallen Als u het voertuig sleept, moet u een trekhaak gebruiken als de motor niet draait. R het remsysteem defect is. R de energievoorziening of het boordnet defect is.

242Slepen en slepen 239 Als de motor niet draait, is er geen stuurbekrachtiging en beschikt u niet over een rembekrachtiger. Je hebt dan meer kracht nodig om te sturen en te remmen en je hebt een langere rempedaalweg. Indien nodig moet u het rempedaal met volle kracht intrappen. Controleer vóór het slepen of het stuur kan worden bewogen of ontgrendeld is. Als u een ander voertuig sleept of sleept, mag het gewicht ervan het toegestane totaalgewicht van uw voertuig niet overschrijden. Het is beter om het voertuig te laten vervoeren in plaats van te laten slepen! U mag het voertuig maximaal 50 km slepen. Een sleepsnelheid van 50 km/u mag niet overschreden worden. Bij een sleeptraject van meer dan 50 km moet het gehele voertuig worden opgetild en getransporteerd! Bevestig de sleepkabel of trekhaak alleen aan de sleepogen. Anders kan er schade aan het voertuig ontstaan! Gebruik het sleepoog niet voor berging. Dit kan leiden tot schade aan het voertuig. Bij twijfel moet het voertuig met een kraan worden geborgen.! Rijd tijdens het slepen of slepen langzaam en niet schokkerig. Anders kunnen overmatige trekkrachten de voertuigen beschadigen! Voertuigen met AUTOTRONIC mogen niet worden gestart door ze te slepen. Anders kan er schade aan de versnellingsbak ontstaan. Bij het slepen moet de versnellingsbak bij auto's met automatische transmissie in stand N staan. Bij het slepen van voertuigen met AUTOTRONIC moet de keuzehendel in stand N staan. De batterij moet aangesloten en opgeladen zijn. Anders kunt u de sleutel in het contactslot niet naar stand 2 draaien. Bij auto's met AUTOTRONIC kunt u deze niet naar stand N zetten. Auto's met AUTOTRONIC: Ontgrendel de keuzehendel handmatig in stand P (Y pag. 119). i Schakel de automatische vergrendeling (Y pagina 62) uit voordat u gaat slepen. Anders kunt u uzelf buitensluiten als u de auto duwt of sleept. Schakel vóór het slepen de sleepbeveiliging uit (Y pagina 55). Trekoog bevestigen/verwijderen Trekoog bevestigen Auto's met trekhaak: Voor het slepen monteert u de kogelhals (Y pagina 144) en bevestigt u de trekhaak daaraan. X Haal het sleepoog uit de boordgereedschapsset (Y pagina 223). G Gevaar voor letsel De uitlaatpijp kan heet zijn. Als u in contact komt met de hete uitlaatpijp, kunt u zich verbranden. Wees daarom uiterst voorzichtig bij het verwijderen van de achtercover. De opnames voor de inschroefbare sleepogen bevinden zich in de bumpers en bevinden zich voor en achter onder de afdekkingen. Pechhulp Z

243240 Slepen en slepen Pechhulp X Verwijder het deksel : van de opening. X Draai het sleepoog zo ver mogelijk rechtsom en draai het vast. Sleepoog verwijderen X Maak het sleepoog los en schroef het los. X Plaats de afdekking : op de bumper en druk tot deze vastklikt. X Plaats het sleepoog in de boordgereedschapskist. Voertuig slepen met opgeheven vooras Neem bij het slepen van uw voertuig met opgeheven vooras de belangrijke veiligheidsinstructies in acht (Y pagina 238).! Als u het voertuig laat slepen met opgeheven vooras, moet het contact uitgeschakeld zijn. Anders kan ESP-ingrijpen het remsysteem beschadigen! Bij auto's met AUTOTRONIC moet de keuzehendel in stand N staan. Anders kan er schade aan de versnellingsbak ontstaan. X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Wanneer het voertuig stilstaat, drukt u het rempedaal in en houdt u dit ingedrukt. X Voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak: schakel de neutraalstand in. of X Voertuigen met AUTOTRONIC: Zet de AUTOTRONIC in stand N. X Laat het rempedaal los. X Maak de parkeerrem los. X Schakel de automatische vergrendeling uit (Y pagina 162). X Schakel de alarmknipperlichten in (Y pagina 83). X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 0 en laat de sleutel in het contactslot zitten. Sleep het voertuig met beide assen op de grond. Volg bij het slepen van uw voertuig de belangrijke veiligheidsinstructies (Y pagina 238). G Gevaar voor ongevallen Als de motor niet draait, is er geen stuurbekrachtiging en beschikt u niet over een rembekrachtiger. Je hebt dan aanzienlijk meer kracht nodig om het voertuig te remmen en te sturen. Pas uw rijstijl hierop aan. X Schakel de alarmknipperlichten in (Y pagina 83). i Bij het slepen terwijl de alarmknipperlichten zijn ingeschakeld, gebruikt u zoals gewoonlijk de combinatieschakelaar om de rijrichting te veranderen

244Slepen en slepen 241 wijzigingen. In dit geval knipperen alleen de richtingaanwijzers voor de gewenste rijrichting.Na het resetten van de combinatieschakelaar beginnen de alarmknipperlichten weer te knipperen. X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Wanneer het voertuig stilstaat, drukt u het rempedaal in en houdt u dit ingedrukt. X Auto's met handgeschakelde versnellingsbak: Trap het koppelingspedaal in. X Inactief inschakelen. of X Voertuigen met AUTOTRONIC: Zet de AUTOTRONIC in stand N. X Laat het rempedaal los. X Maak de parkeerrem los. Voertuig transporteren Als u het voertuig voor transport op een aanhangwagen of transportwagen trekt, gebruik dan de trekhaak of het sleepoog. X Voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak: schakel de neutraalstand in. X Auto's met AUTOTRONIC: Draai de sleutel in het contactslot naar stand 2. X Zet de keuzehendel op N. Zodra het voertuig beladen is: X Beveilig het voertuig met de parkeerrem tegen wegrollen. X Voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak: schakel de eerste versnelling of de achteruitversnelling in. X Auto's met AUTOTRONIC: Zet de keuzehendel op P. X Draai de sleutel in het contactslot naar stand 0 en verwijder de sleutel uit het contactslot. X Zet het voertuig vast.! U mag het voertuig alleen besturen aan de wielen of velgen, en aan niet-voertuigonderdelen zoals: As- of stuurdelen vastdraaien. Anders kan het voertuig beschadigd raken. Slepen (noodstart van de motor) Neem bij het slepen de wettelijke voorschriften van de afzonderlijke landen en de belangrijke veiligheidsinstructies in acht (Y pagina 238).! U mag voertuigen met AUTOTRONIC niet starten door ze te slepen, anders kunt u de AUTOTRONIC beschadigen. Voordat u gaat slepen, moet de accu zijn aangesloten, moet de motor zijn afgekoeld en moet het katalysatorsysteem zijn afgekoeld. X Schakel de alarmknipperlichten in (Y pagina 83). X Monteer het sleepoog (Y pagina 239). X Bevestig de trekhaak of sleepkabel. X Houd het rempedaal ingedrukt. X Draai de sleutel in de contactslotstand 2. X Trap het koppelingspedaal in en houd het ingedrukt. X Inactief inschakelen. X Laat het rempedaal los. X Sleep het voertuig. X Schakel de tweede versnelling in. X Laat het koppelingspedaal langzaam los zonder het gaspedaal in te trappen. De motor wordt gestart. X Trap het koppelingspedaal in en schakel de neutraalstand in. X Stop op een geschikte plaats. X Trek de parkeerrem aan. X Verwijder de trekhaak of sleepkabel. Pechhulp Z

245242 Elektrische zekeringen Pechhulp X Verwijder het sleepoog (ypagina 240). X Schakel de alarmknipperlichten uit. Elektrische zekeringen Belangrijke veiligheidsinstructies De elektrische zekeringen in uw voertuig worden gebruikt om defecte circuits uit te schakelen. Een doorgeslagen zekering zorgt ervoor dat de daaropvolgende componenten en de bijbehorende functies uitvallen. G Brandgevaar Gebruik alleen voor Mercedes-Benz goedgekeurde zekeringen met de opgegeven zekeringswaarde voor de betreffende systemen. Repareer of omzeil defecte zekeringen niet. Anders kan er door overbelasting brand ontstaan. De oorzaak naar een gekwalificeerde werkplaats laten brengen, b.v. naar een Mercedes-Benz-servicecentrum om het probleem te identificeren en te verhelpen. Doorgebrande zekeringen moeten worden vervangen door gelijkwaardige zekeringen, herkenbaar aan hun kleur en zekeringwaarde. De zekeringswaarden vindt u in het zekeringtoewijzingsschema. Een Mercedes-Benz-servicecentrum adviseert u graag. Als een nieuw geplaatste zekering opnieuw doorbrandt, laat dan de oorzaak controleren bij een gekwalificeerde werkplaats, b.v. B. in een Mercedes-Benz-servicecentrum identificeren en elimineren.! Gebruik uitsluitend voor Mercedes-Benz goedgekeurde zekeringen met de voor het betreffende systeem aangegeven zekeringswaarde. Anders kunnen onderdelen of systemen beschadigd raken. Voordat u de zekering vervangt X Parkeer het voertuig en trek de parkeerrem aan. X Schakel alle elektrische verbruikers uit. X Verwijder de sleutel uit het contactslot. De elektrische zekeringen en het zekeringenschema bevinden zich in de zekeringenkast in de voetenruimte van de passagier. Zekeringenkastje in de voetenruimte van de passagier De zekeringenkast bevindt zich in de voetenruimte van de passagier, vóór de stoel. X De bevestigingsschroef; bijv. draai tegen de klok in met een muntstuk. X Til het deksel op en verwijder het:. X Verwijder de afdekmat van de accu.

246Elektrische zekeringen 243: zekeringtoewijzingsschema; Pechhulp zekeringkast Z

247244

248245 Voertuiguitrusting Belangrijke veiligheidsinstructies Te volgen richtlijnen Onderhoud en verzorging van wielen en banden Bandenspanning Draairichting Wielen vervangen Wiel-bandcombinaties Banden en velgen

249246 Onderhoud en verzorging van wielen en banden Banden en wielen Voertuiguitrusting i Deze gebruikershandleiding beschrijft alle modellen, standaarduitrustingen en optionele uitrustingen voor uw voertuig die beschikbaar waren op het moment dat deze gebruikershandleiding ter perse ging. Landspecifieke afwijkingen zijn mogelijk. Houd er rekening mee dat uw voertuig mogelijk niet met alle beschreven functies is uitgerust. Dit geldt ook voor veiligheidsrelevante systemen en functies. Belangrijke veiligheidsinstructies G Gevaar voor ongevallen Banden, wielen of accessoires die niet door Mercedes-Benz voor uw voertuig zijn goedgekeurd of die niet correct worden gebruikt, kunnen de rijveiligheid in gevaar brengen. Dit kan een ongeval veroorzaken. Informeer vóór aankoop en gebruik bij een Mercedes-Benz-servicecentrum naar de praktische bruikbaarheid, de wettelijke voorschriften en de fabrieksaanbevelingen! Vernieuwde banden worden niet getest en aanbevolen voor Mercedes-Benz, omdat eerdere schade niet altijd wordt gedetecteerd tijdens het vernieuwen. Daarom kan Mercedes-Benz de rijveiligheid niet garanderen. Gebruik geen gebruikte banden waarvan u het vorige gebruik niet kent. Nabewerkingen aan het remsysteem en de wielen en het gebruik van afstandshouders en remstofschijven zijn niet toegestaan. Hierdoor vervalt de exploitatievergunning van het voertuig. i Meer informatie over banden en velgen kunt u verkrijgen bij elk Mercedes-Benz servicepunt. Richtlijnen die in acht moeten worden genomen RGebruik alleen banden en wielen van hetzelfde ontwerp en merk. RMonteer alleen geschikte banden op de wielen. Rijd nieuwe banden de eerste 100 km met een gematigde snelheid in, aangezien ze daarna pas hun volledige potentieel zullen ontwikkelen. RDraag de banden niet te hard, anders wordt de grip op natte wegen aanzienlijk verminderd (aquaplaning). RPas op voor trillingen, geluiden en ongewoon rijgedrag tijdens het rijden, bijv. B. eenzijdig trekken. Dit kan duiden op schade aan de wielen of banden. Als u een banddefect vermoedt, verminder dan uw snelheid. Stop zo snel mogelijk en controleer de wielen en banden op beschadigingen. Ook verborgen bandenschade kan de oorzaak zijn van dit ongebruikelijke rijgedrag.Als er geen schade zichtbaar is, laat de wielen en banden dan naar een gespecialiseerde werkplaats, b.v. B. controle bij een Mercedes-Benz-servicecentrum. RZorg ervoor dat u de banden tijdens het parkeren niet beknelt. Indien onvermijdelijk, rijd over stoepranden, verkeersdrempels of soortgelijke randen in een stompe hoek en langzaam. Anders kunnen de banden, vooral de zijwanden van de banden, beschadigd raken. Onderhoud en verzorging van wielen en banden Inspectie van wielen en banden RControleer de wielen en banden regelmatig, tenminste elke 14 dagen en na terreinrijden of op slechte wegen, op schade (bijvoorbeeld insnijdingen, lekke banden, scheuren, deuken in de band of verbuigingen of ernstige corrosie

250Bandenspanning 247 wielen). Beschadigde wielen kunnen leiden tot verlies van bandenspanning. RControleer regelmatig de profieldiepte en de staat van het bandenprofiel over de gehele breedte van alle banden (Y pagina 247). Draai hiervoor indien nodig de voorwielen naar binnen, zodat u de binnenkant gemakkelijker kunt controleren. ROm het ventiel te beschermen tegen vuil en vocht moeten alle wielen een ventieldop hebben. Monteer op het ventiel niets anders dan het standaard ventieldopje of andere ventieldopjes die speciaal door Mercedes-Benz voor uw voertuig zijn goedgekeurd (zoals bandenspanningscontrolesystemen). ). RControleer regelmatig en voordat u een lange reis gaat maken de bandenspanning van alle banden, inclusief het nood- of reservewiel, en pas deze indien nodig aan (Y pagina 247). Bandenprofiel G Gevaar voor ongevallen Houd er rekening mee dat de grip op natte wegen aanzienlijk afneemt onder een profieldiepte van 3 mm. Vervang daarom banden met een kleinere profieldiepte. RWinter-banden moeten worden vervangen met een profieldiepte van 4 mm, omdat deze niet meer voldoende grip bieden. Zuivere banden kunnen op verschillende punten van het loopvlak verschillend slijten. Controleer daarom regelmatig de profieldiepte en de staat van het bandenprofiel over de gehele breedte van alle banden. Draai hiervoor indien nodig de voorwielen. Anders kunt u door verminderde grip van de banden de controle over het voertuig verliezen en een ongeval veroorzaken. Banden opslaan Bewaar verwijderde banden op een koele, droge plaats en indien mogelijk in het donker. Bescherm banden tegen olie, vet en brandstof. Banden reinigen G Gevaar voor ongevallen Gebruik voor het reinigen van uw voertuig geen hogedrukreinigers met rondstraalsproeiers (vuilstralers), vooral niet voor banden. Anders kunt u de band beschadigen en een ongeluk veroorzaken. Bandenspanning Aanbevolen bandenspanning Een tabel met de aanbevolen bandenspanning voor verschillende gebruiksomstandigheden vindt u op de tankklep van uw voertuig. Voor het noodwiel geldt de waarde vermeld op het wiel of in de technische gegevens. Bij voertuigen met aanhangwagen geldt de waarde vermeld op het bandenspanningsplaatje in de tankklep voor de achteras bij volle belading. De beladingsomstandigheden gedeeltelijk beladen of volledig beladen worden in de tabel aangegeven met een afwijkend aantal personen en bagage. Het werkelijke aantal zitplaatsen kan afwijken, informatie hierover vindt u in de voertuigdocumenten. Zonder verdere informatie gelden de op de tankklep vermelde bandenspanningen voor alle door de fabriek goedgekeurde banden van dit voertuig. Banden en wielen Z

251248 Bandenspanning banden en wielen Als de bandenspanning wordt voorafgegaan door een bandmaat, gelden de volgende bandenspanningsgegevens alleen voor deze bandmaat. In plaats van de volledige bandafmeting kan alleen de velgdiameter worden gebruikt, b.v. B. R16 kan worden getoond. De velgdiameter: maakt deel uit van de bandmaat en is af te lezen op de zijkant van de band. G Gevaar voor ongevallen Een te hoge of te lage bandenspanning schaadt de rijveiligheid en kan een ongeval veroorzaken. Controleer daarom regelmatig en vóór een lange reis de bandenspanning van alle banden en pas deze indien nodig aan. Gebruik hiervoor een geschikte bandenspanningsmeter. Het uiterlijk van een band laat niet toe om conclusies te trekken over de bandenspanning. G Gevaar voor ongevallen Installeer niets anders dan de standaard ventieldop op het ventiel van de band. Met name bandenspanningscontrolesystemen die voor montage achteraf worden aangeboden en op het ventiel worden geschroefd, kunnen het ventiel overbelasten en defect raken. Door hun constructie houden ze het ventiel voortdurend open, wat ook tot luchtverlies kan leiden. G Gevaar voor ongevallen Als de bandenspanning herhaaldelijk daalt, controleer dan de band op vreemde voorwerpen RControleer of het wiel of het ventiel lekt RZorg ervoor dat er niets anders dan een door Mercedes-Benz goedgekeurd ventieldopje op het ventiel van de band is gemonteerd. Een te lage bandenspanning schaadt de rijveiligheid en kan een ongeval veroorzaken. Corrigeer indien mogelijk de bandenspanning alleen als de banden koud zijn. Afhankelijk van de omgevingstemperatuur, de gereden snelheid en de bandenbelasting verandert de bandentemperatuur en daarmee de bandenspanning: met ongeveer 10 kpa (0,1 bar, 1,5 psi) per 10-tal. Houd hiermee rekening bij het controleren van de bandenspanning als de banden warm zijn en corrigeer deze alleen als deze te laag is voor de huidige bedrijfsomstandigheden.

252Bandenspanning 249 Een te lage of te hoge bandenspanning R verkort de levensduur van de banden R bevordert bandenschade R beïnvloedt het rijgedrag en daarmee de rijveiligheid (bijvoorbeeld door aquaplaning). i De opgegeven waarden voor de bandenspanning bij lage belasting zijn minimumwaarden die u een goed rijcomfort bieden. U kunt de waarden echter ook gebruiken voor hogere belastingen, deze zijn toegestaan ​​en zijn vanuit rijoogpunt gunstig. H Milieu-informatie Controleer de bandenspanning regelmatig, maar minimaal elke 14 dagen. Waarschuwing voor bandenspanningsverlies Belangrijke veiligheidsinstructies Tijdens het rijden controleert de waarschuwing voor bandenspanningsverlies de ingestelde bandenspanning aan de hand van de wielsnelheden. Hierdoor kan het systeem een ​​aanzienlijk bandenspanningsverlies op een wiel detecteren. Als de wielsnelheid verandert als gevolg van een daling van de bandenspanning, ziet u een overeenkomstige waarschuwingsmelding op het multifunctionele display. G Gevaar voor ongevallen De waarschuwing voor bandenspanningsverlies waarschuwt u niet voor een verkeerd ingestelde bandenspanning. U moet aan de hand van de tabel in de tankvulklep beslissen of u de bandenspanning moet corrigeren. De waarschuwing voor bandenspanningsverlies vervangt niet de regelmatige controle van de bandenspanning, omdat een gelijkmatig spanningsverlies op meerdere banden niet kan worden gedetecteerd door de waarschuwing voor bandenspanningsverlies. De waarschuwing voor bandenspanningsverlies kan u niet waarschuwen voor plotseling luchtverlies, b.v. B. wordt veroorzaakt door een binnendringend vreemd lichaam. Rem in dit geval het voertuig voorzichtig af totdat het tot stilstand komt. Maak geen gewelddadige stuurbewegingen. De waarschuwing voor bandenspanningsverlies werkt in beperkte mate of met vertraging als R sneeuwkettingen op uw voertuig zijn gemonteerd R er sprake is van winterse wegomstandigheden R u op een losse ondergrond rijdt (bijvoorbeeld zand of grind) R u zeer sportief rijdt (met hoge bochtsnelheden of sterke acceleratie) R u rijdt met een zeer zware of grote aanhangwagen RU rijdt met dakbelasting of een zware lading. Start de waarschuwing voor bandenspanningsverlies opnieuw. Start de waarschuwing voor bandenspanningsverlies opnieuw als u de bandenspanning hebt gewijzigd R de wielen of banden heeft vervangen Rnieuwe wielen of banden hebt gemonteerd. X Controleer vóór het opnieuw starten aan de hand van de tabel in de tankklep of de bandenspanning op alle vier de banden correct is ingesteld voor de betreffende gebruikssituatie. X Volg de instructies in het gedeelte Bandenspanning (Y pagina 247). G Gevaar voor ongevallen De waarschuwing voor bandenspanningsverlies kan alleen betrouwbaar waarschuwen als u de juiste bandenspanning heeft ingesteld. Als er een verkeerde bandenspanning is ingesteld, wordt deze onjuiste waarde gecontroleerd. Een band met onvoldoende bandenspanning leidt tot instabiliteit van het voertuig tijdens het rijden Banden en wielen Z

253250 wielen wisselen banden en wielen en verhogen daardoor ook de kans op ongevallen. X Zorg ervoor dat de sleutel in het contactslot in stand 2 staat (Y pagina 109). X Druk op knop V of U op het multifunctionele stuurwiel totdat de standaardweergave op het multifunctionele display verschijnt (ypagina 156). X Druk op de toets * of & totdat op het multifunctionele display de melding Bandenspanningscontrole actief Menu met R-toets verschijnt. X Druk op de resetknop op het instrumentenpaneel. Op het multifunctionele display verschijnt de melding Drukbewaking. opnieuw beginnen?. Als u het opnieuw opstarten wilt bevestigen: X Druk op de W-toets. Op het multifunctionele display verschijnt de melding Bandenspanningscontrole opnieuw gestart. Na een bepaald leerproces bewaakt de bandenspanningsverlieswaarschuwing de ingestelde bandenspanningswaarden van alle vier de banden. Als u het opnieuw opstarten wilt annuleren: X Druk op de X-knop. of opnieuw beginnen? gaat uit. De bandenspanningswaarden die zijn opgeslagen vanaf de laatste herstart worden verder gecontroleerd. Draairichting Banden met een voorgeschreven draairichting bieden extra voordelen, b.v. in geval van aquaplaning. Van deze voordelen kunt u alleen profiteren als u zich aan de rijrichting houdt. Een pijl op de zijwand geeft de draairichting van een band aan. Ook kunt u een nood- of reservewiel tegen de draairichting in monteren. Let op het in de tijd beperkte gebruik en de snelheidslimiet die op het nood- of reservewiel staat vermeld. Wielen vervangen G Gevaar voor ongevallen Vervang de voor- en achterwielen alleen als ze dezelfde afmetingen hebben, b.v. Maat, offset etc. Laat na het verwisselen van een wiel het aanhaalmoment controleren in een gekwalificeerde werkplaats, die over de benodigde specialistische kennis en gereedschappen beschikt om de benodigde werkzaamheden uit te voeren. Mercedes Benz adviseert hiervoor een Mercedes Benz servicepunt. Vooral bij veiligheidsrelevante werkzaamheden en voor de arbeidsveiligheid relevante installaties is service door een gekwalificeerde werkplaats essentieel. De wielen kunnen losraken als ze niet met een koppel van 130 Nm zijn vastgedraaid. Om veiligheidsredenen adviseert Mercedes Benz alleen geschikte wielbouten te gebruiken die voor Mercedes Benz zijn goedgekeurd. De voor- en achterwielen slijten verschillend, afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden. Vervang de wielen voordat er een kenmerkend slijtagepatroon op de banden verschijnt. De karakteristieke slijtage bevindt zich op de schouder van de voorwielen en in het midden van de band op de achterwielen. Bij voertuigen met dezelfde wielmaat kunt u de wielen elke 5.000 tot km vervangen, afhankelijk van de mate van slijtage. Houd de draairichting van de wielen aan.

254Wiel-bandcombinaties 251 Maak de contactvlakken van wiel en remschijf grondig schoon telkens wanneer u een wiel verwisselt. Controleer de bandenspanning en start indien nodig de bandenspanningsverlieswaarschuwing of de bandenspanningscontrole opnieuw.! Als uw voertuig is uitgerust met een bandenspanningscontrole, bevinden zich elektronische componenten in het wiel en mag er geen montagegereedschap in de buurt van het ventiel worden geplaatst. Anders kunnen de elektronische componenten beschadigd raken. Laat de banden uitsluitend in een gekwalificeerde werkplaats, b.v. bij een Mercedes-Benz-servicecentrum. Wiel-bandcombinaties Waar u op moet letten! Om veiligheidsredenen adviseert Mercedes-Benz alleen banden, velgen en accessoires te gebruiken die Mercedes-Benz specifiek voor uw voertuig heeft goedgekeurd. Deze banden zijn specifiek ontworpen voor controlesystemen zoals: ABS of ESP als volgt gecoördineerd en gemarkeerd: RMO =Mercedes-BenzOriginal RMOE =Mercedes-BenzOriginal Extended (banden met runflat-eigenschappen) RMO1 =Mercedes-BenzOriginal (alleen bepaalde AMG-banden) Mercedes-Benz Original Extended-banden mogen alleen specifiek worden gemonteerd Er kunnen door Mercedes-Benz geteste wielen worden gebruikt. Gebruik uitsluitend door Mercedes-Benz geteste en aanbevolen banden, velgen of accessoires. Anders bepaalde eigenschappen, zoals: B. rijgedrag, rijgeluid, verbruik etc. veranderen nadelig. Bovendien kunnen andere bandafmetingen ervoor zorgen dat de banden onder belasting tegen de carrosserie en de ascomponenten schuren, wat kan leiden tot schade aan de band of het voertuig. Mercedes-Benz is niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt door het gebruik van banden, velgen of accessoires die niet zijn getest en aanbevolen. Informatie over banden, wielen en toegestane combinaties is verkrijgbaar bij elk Mercedes-Benz servicecentrum.! Vernieuwde banden worden niet getest en aanbevolen voor Mercedes-Benz, omdat eerdere schade niet altijd wordt gedetecteerd tijdens het vernieuwen. Daarom kan Mercedes-Benz de rijveiligheid niet garanderen. Gebruik geen gebruikte banden waarvan u het vorige gebruik niet kent. i Een bandenspanningstabel vindt u aan de binnenkant van de tankklep van uw voertuig. Voor meer informatie over de bandenspanning, zie (Y pagina 247). i Opmerkingen over de uitrusting van het voertuig: Rust het Rimmer-voertuig uit met wielen van dezelfde maat op één as (links/rechts) Rust de Rimmer uit met dezelfde uitvoering (zomerbanden, MOExtended-banden, winterbanden). i Voertuigen met MOExtended-banden zijn niet af fabriek uitgerust met een TIREFIT-set. Als u uw voertuig achteraf uitrust met banden zonder runflat-eigenschappen, b.v. B. winterbanden, u moet deze ook uitrusten met een TIREFIT-set. U kunt bijvoorbeeld een TIRE-FIT-set krijgen: B. bij een Mercedes-Benz-servicecentrum. Banden en wielen Z

255252 wiel-bandcombinaties Banden Beide assen A 160 / A / A 160 CDI / A 160 CDI 32 A 180 / A / A 180 CDI R15 zomerbanden 185/65 R15 88 T winterbanden 185/65 R15 88 TM+Si wiel 6 jaar x 15 H2 ET 44 R16 zomerbanden 195/55 R16 87 T winterbanden 195/55 R16 87 TM+Si wiel 6 J x 16 H2 ET 46 R17 zomerbanden 33.34 215/45 R17 87 V wiel 7 J x 17 H2 ET 54 banden en velgen Beide assen A 200 / A 200 CDI A 200 Turbo R16 zomerbanden 195/55 R16 87 H 195/55 R16 87 V winterbanden 195/55 R16 87 TM+Si 195/55 R16 87 TM+Si wiel 6 J x 16 H2 ET 46 6 J x 16 H2 ET 46 R17 zomerbanden 33,34 215/45 R17 87 V 215/45 R17 87 V wiel 7 J x 17 H2 ET 54 7 J x 17 H2 ET 54 MOExtended banden Beide assen Alle modellen R16 winterbanden 35, 36 195/55 R16 87 H M+Si MOVerlengde lichtmetalen velg 6 J x 16 H2 ET BlueEFFICIENCY 33 Sneeuwkettingen zijn alleen toegestaan ​​als starthulpmiddel. 34 Alleen met sportonderstel. 35 Banden met runflat-eigenschappen alleen in combinatie met geactiveerde waarschuwing voor bandenspanningsverlies. 36 Niet op stalen wielen.

256Wiel-band combinaties 253 Beide assen Alle modellen R17 zomerbanden 35,36,37,38 215/45 R17 87 V MOVerlengde lichtmetalen velg 7 J x 17 H2 ET 54 AMG uitrusting Beide assen Alle modellen R18 zomerbanden 39,40 215/40 R W XL lichtmetalen velg 7 J x 18 H2 ET 54 Reservewiel Afhankelijk van het land, het motortype of de geïnstalleerde wielen kan uw voertuig worden uitgerust met een bandenmontageset, een Minispare noodwiel of een reservewiel. i Voertuigen met MOExtended-banden (banden met runflat-eigenschappen) zijn af fabriek niet uitgerust met de TIREFIT-set. Noodwiel Minispare 41 Alle modellen R16 Banden T 125/90 R16 98 M Bandenspanning 420 kpa (4,2 bar, 61 psi) Wiel 3,5 W x 16 H2 ET 32 Banden en velgen 35 Banden met runflat-eigenschappen alleen in combinatie met geactiveerde band drukverlies Waarschuwing. 36 Niet op stalen wielen. 37 Alleen met sportonderstel. 38 Sneeuwkettingen zijn alleen toegestaan ​​als starthulpmiddel. 39 Geen gebruik van sneeuwkettingen toegestaan. 40 Alleen met sportonderstel. 41 Geen gebruik van sneeuwkettingen toegestaan. Z

257254

258255 Voertuiguitrusting Opmerkingen over technische gegevens Mercedes-Benz originele onderdelen Voertuigelektronica Typeplaatjes Bedrijfsvloeistoffen en vulhoeveelheden Voertuiggegevens Openingsmaten achterklep, trekhaak Technische gegevens

259256 Mercedes-Benz originele onderdelen Technische gegevens Voertuiguitrusting i Deze gebruiksaanwijzing beschrijft alle modellen, standaard- en optionele uitrustingen voor uw voertuig die beschikbaar waren op het moment dat deze gebruikershandleiding ter perse ging. Landspecifieke afwijkingen zijn mogelijk. Houd er rekening mee dat uw voertuig mogelijk niet met alle beschreven functies is uitgerust. Dit geldt ook voor veiligheidsrelevante systemen en functies. Toelichting bij technische gegevens i De technische gegevens zijn bepaald volgens EU-richtlijnen. Alle gegevens gelden voor de standaarduitrusting van de voertuigen. Daarom kunnen ze verschillen voor voertuigen met speciale uitrusting. Meer informatie kunt u verkrijgen bij een Mercedes-Benz-servicewerkplaats. Actuele technische gegevens vindt u op internet onder: Mercedes-Benz Originele Onderdelen Mercedes-Benz test originele onderdelen en voor uw voertuigtype goedgekeurde ombouw- en accessoireonderdelen op betrouwbaarheid, veiligheid en geschiktheid. Mercedes-Benz kan ondanks voortdurende marktmonitoring andere onderdelen niet beoordelen. Daarom aanvaardt Mercedes-Benz geen verantwoordelijkheid voor het gebruik ervan in Mercedes-Benz-voertuigen, zelfs als er in individuele gevallen acceptatie of officiële goedkeuring beschikbaar is. In de Bondsrepubliek Duitsland en enkele andere landen zijn bepaalde onderdelen alleen toegestaan ​​voor montage en ombouw als ze voldoen aan de geldende wettelijke voorschriften. Alle originele Mercedes-Benz onderdelen voldoen aan deze eis. Niet-goedgekeurde onderdelen kunnen tot het vervallen van de exploitatievergunning leiden. Dit is het geval als het in de exploitatievergunning goedgekeurde type voertuig verandert. Er puur gevaar voor de weggebruiker te verwachten is. Als het uitlaat- of geluidsgedrag verslechtert. G Gevaar voor ongevallen Het gebruik van niet-goedgekeurde onderdelen, banden en wielen en veiligheidsrelevante accessoires kan de rijveiligheid in gevaar brengen. Veiligheidsrelevante systemen, b.v. B. het remsysteem kan verstoord worden in zijn werking. Hierdoor kunt u de controle over uw voertuig verliezen en een ongeval veroorzaken. Mercedes-Benz raadt u daarom aan originele Mercedes-Benz-onderdelen of onderdelen van dezelfde kwaliteit te gebruiken. Gebruik alleen banden, velgen en accessoires die voor uw voertuigtype zijn goedgekeurd! Airbags, gordelspanners en bedieningsapparaten en sensoren voor deze veiligheidssystemen kunnen in de volgende delen van uw auto worden geïnstalleerd: RDeuren RDeurstijlen RDeurdrempels RZetels RCockpit RCombinatie-instrument RMiddenconsole Monteer geen accessoires, zoals b.v. Audiosystemen. Voer geen reparaties of laswerkzaamheden uit. Ze kunnen de functionaliteit van de bevestigingssystemen aantasten. Laat de montage achteraf van accessoires uitvoeren in een gekwalificeerde werkplaats. Mercedes-Benz

260Voertuigelektronica 257 adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicewerkplaats. H Milieu-informatie Daimler AG biedt gerecycleerde ruileenheden en onderdelen aan van dezelfde kwaliteit als nieuwe onderdelen. Voor materiaalfouten geldt dezelfde aansprakelijkheidsclaim als voor nieuwe onderdelen. Bij bestellingen van originele Mercedes-Benz-onderdelen altijd het voertuigidentificatienummer (VIN) (Y pagina 258) en het motornummer (Y pagina 259) vermelden. Voertuigelektronica Ingrepen in de motorelektronica G Gevaar voor ongevallen Laat de motorelektronica en de bijbehorende onderdelen alleen onderhouden door een gekwalificeerde werkplaats, die over de noodzakelijke specialistische kennis en gereedschappen beschikt om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Vooral bij veiligheidsrelevante werkzaamheden en arbeidsveiligheidsrelevante systemen is service door een gekwalificeerde werkplaats absoluut noodzakelijk. Anders kan uw rijveiligheid in gevaar komen! Laat de motorelektronica en bijbehorende onderdelen, zoals regeleenheden, sensoren of verbindingskabels, alleen onderhouden in een gekwalificeerde werkplaats, bijvoorbeeld een garage. B. in een Mercedes-Benz-servicecentrum. Anders kunnen voertuigonderdelen sneller verslijten en kan de voertuiglicentie verlopen. Installatie achteraf van radioapparatuur en mobiele telefoons (RF-zenders) Voor de installatie achteraf van RF-zenders (radiofrequentie) moet de technische specificatie ISO/TS-implementatiehandleiding worden toegepast. Als uw voertuig is uitgerust met radioapparatuur (bijvoorbeeld een taxi-, huur- of overheidsvoertuig), moet gebruik worden gemaakt van de stroomvoorziening of antenne-aansluitingen die in de apparatuur zijn voorzien. Bij het monteren van de vooruitrusting dient u de aanvullende instructies van de fabrikant op te volgen! Laat de RF-zenders vervolgens in een gekwalificeerde werkplaats inbouwen. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicepunt. Het zendvermogen aan de antennebasis mag de volgende maximale waarden niet overschrijden. Frequentieband kortegolf (f < 54 MHz) maximaal zendvermogen (PEAK) 100 W 4 m-band 30 W 2 m-band 50 W trunked radio/Tetra 35 W 70 cm-band 35 W GSM 900/AMPS GSM 1800 UMTS 10 W 10 W 10 W Met correcte De volgende antenneposities zijn mogelijk bij het installeren van RF-zenders: Technische gegevens 42 ISO/TS Technische specificatie voor wegvoertuigen (EMC) richtlijnen voor installatie van aftermarket radiofrequentiezendapparatuur. Z

261258 typeplaatjes Technische gegevens Antenneposities: Voordakgebied; Dakgedeelte achter = Achterspatborden 43 G Gevaar voor ongevallen Niet correct geïnstalleerde RF-zenders kunnen de elektronica van het voertuig verstoren, waardoor de bedrijfsveiligheid van het voertuig en daarmee uw veiligheid in gevaar komt. Laat de RF-zenders vervolgens in een gekwalificeerde werkplaats inbouwen. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicepunt. G Gevaar voor letsel. Onjuist geïnstalleerde RF-zenders kunnen leiden tot verhoogde elektromagnetische straling in het interieur van het voertuig. Bij het gebruik van een externe antenne wordt rekening gehouden met de mogelijke gezondheidsrisico’s van elektromagnetische velden die in de wetenschap zijn besproken. Laat de RF-zenders vervolgens in een gekwalificeerde werkplaats inbouwen. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicewerkplaats. Afwijkingen van antennelocaties, prestaties en frequenties moeten door Mercedes-Benz worden goedgekeurd. 43 Aanbeveling: Installeer de antenne richting het midden van de straat. Voor de trunked radio/Tetra, 70 cm band, GSM 900/AMPS, GSM 1800 en UMTS frequentiebanden gelden er geen beperkingen voor de antenneposities buiten het voertuig. De wettelijke voorschriften voor aanbouwonderdelen moeten in acht worden genomen. RF-zenders met een zendvermogen tot maximaal 100 mw (PEAK) kunnen zonder beperkingen in het voertuig worden gebruikt! Als de installatie- en gebruiksvereisten van RF-zenders niet in acht worden genomen, b.v. goedgekeurde frequentiebanden, maximaal uitgangsvermogen en antennepositie op het voertuig, kan de exploitatievergunning verlopen. Typeplaatjes Voertuigtypeplaatje met voertuigidentificatienummer (VIN) en lakcode X Open de rechter voordeur. U ziet het typeplaatje van het voertuig:.

262Bedrijfsvloeistoffen en vulhoeveelheden 259 Motornummer Het motornummer is in het carter ingeslagen. Meer informatie kunt u verkrijgen bij elk Mercedes-Benz-servicecentrum. Voertuigtypeplaatje (voorbeeld): Voertuigtypeplaatje; Voertuigfabrikant = EG-bedrijfslicentienummer? Voertuigidentificatienummer (FIN) A Toegestaan ​​totaalgewicht B Toegestane totale massa van de trein C Toegestane voorasbelasting D Toegestane achterasbelasting E Lakcode Voertuigidentificatienummer (FIN) Naast de informatie op het voertuigtypeplaatje, het voertuigidentificatienummer (FIN) is in het lichaam gestempeld. Het is bevestigd aan het schot in de motorruimte. X Open de motorkap (Y pagina 208). U ziet het voertuigidentificatienummer (VIN):. Bedrijfsvloeistoffen en vulhoeveelheden Belangrijke veiligheidsinstructies Bedrijfsvloeistoffen zijn: brandstoffen, b.v. benzine, dieselsmeermiddelen, b.v. B. Motorolie, versnellingsbakolie RKoelvloeistof RRemvloeistof RRuitsproeier Constructiedelen en bedrijfsvloeistoffen moeten op elkaar worden afgestemd. Mercedes-Benz raadt u aan producten te gebruiken die door Mercedes-Benz zijn getest en goedgekeurd. Ze staan ​​in deze Mercedes-Benz gebruikershandleiding onder het betreffende hoofdstuk vermeld. De door Mercedes-Benz goedgekeurde bedrijfsstoffen herkent u aan het volgende label op de containers: RMB-goedkeuring (bijv. MB-goedkeuring) RMB-goedkeuring (bijvoorbeeld MB-goedkeuring) Overige labels en aanbevelingen die een kwaliteitsniveau of een specificatie aangeven volgens een MB-blad nummer (bijvoorbeeld MB 229.5) zijn niet noodzakelijkerwijs vrijgegeven door Mercedes-Benz. Meer informatie is verkrijgbaar bij elk Mercedes-Benz-servicecentrum. G Gevaar voor letsel Neem bij de omgang met alle bedrijfsstoffen, de opslag en het afvoeren ervan de geldende voorschriften in acht, anders kunt u uzelf en anderen in gevaar brengen. Houd bedrijfsmaterialen uit de buurt van kinderen. Om uw gezondheid te behouden, vermijd direct contact van operatiematerialen met ogen of open wonden. Was een technische gegevens Z

263260 Bedrijfsvloeistoffen en vulhoeveelheden Technische gegevens Bij inslikken van de bedrijfsvloeistof onmiddellijk een arts raadplegen. H Milieu-informatie Bedrijfsstoffen milieuvriendelijk afvoeren! Brandstof Belangrijke veiligheidsinstructies G Explosiegevaar Brandstoffen zijn licht ontvlambaar. Vuur, open vuur en roken zijn daarom verboden bij de omgang met brandstof. Schakel de motor uit voordat u gaat tanken. G Gevaar voor letsel Kom niet in contact met brandstoffen. U schaadt uw gezondheid als uw huid in direct contact komt met brandstof of als u brandstofdampen inademt. Tankinhoud totale inhoud waarvan reserve 54 l ongeveer 6 l! Vul voertuigen met dieselmotoren niet met benzine. Plaats geen diesel in voertuigen met benzinemotoren. Zelfs kleine hoeveelheden verkeerde brandstof kunnen schade aan het brandstofsysteem en de motor veroorzaken. Meer informatie over tanken en brandstoffen (Y pagina 120). Opmerkingen over het brandstofverbruik Het voertuig verbruikt onder de volgende omstandigheden meer brandstof dan normaal: R bij zeer lage temperaturen Ri in stadsverkeer R op korte ritten R bij het rijden met een aanhanger In bergachtig terrein i Alleen voor bepaalde landen: u kunt het actuele verbruik vinden en emissiewaarden van uw voertuig van het COC - Neem de papieren (EG-CERTIFICAAT VAN OVEREENSTEMMING). Deze documenten ontvangt u bij aflevering van het voertuig. De verbruikswaarden zijn voor voertuigen tot en met de EURO4-norm bepaald conform de EU-richtlijn RL 80/1268/EEG en voor voertuigen vanaf de EURO5-norm conform Verordening (EG) nr. 715/2007 in de huidige toepasselijke versie. Deze waarden kunnen in werkelijkheid afwijken! Gebruik geen brandstofadditieven, aangezien deze storingen en motorschade kunnen veroorzaken. H Milieu-informatie CO 2 (koolstofdioxide) is het gas dat, volgens de huidige kennis, primair verantwoordelijk is voor de opwarming van de atmosfeer van de aarde (broeikaseffect). De CO 2 -uitstoot van uw voertuig is direct afhankelijk van het brandstofverbruik en is dus afhankelijk van het efficiënte brandstofgebruik door de motor, de rijstijl en andere niet-technische factoren, zoals: Omgevingsinvloeden of wegomstandigheden. Door voorzichtig te rijden en uw voertuig regelmatig te onderhouden, kunt u de CO 2 -uitstoot helpen minimaliseren. Motorolie Waar u op moet letten De kwaliteit van motoroliën is cruciaal voor de werking en levensduur van een motor. Gebaseerd op complexe tests

264Bedrijfsstoffen en vulhoeveelheden 261 Mercedes-Benz geeft voortdurend motoroliën vrij in overeenstemming met de huidige technische status. Daarom mogen in Mercedes-Benz-motoren alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde motoroliën worden gebruikt. Meer informatie over geteste en goedgekeurde motoroliën kunt u bij elk Mercedes-Benz servicepunt verkrijgen. Mercedes-Benz adviseert u de olie bij een Mercedes-Benz servicewerkplaats te laten verversen. De Mercedes-Benz-goedkeuring op het oliereservoir herkent u aan het opschrift MB-goedkeuring en de bijbehorende specificatieaanduiding, bijv. B. MB-goedkeuring In de tabel kunt u zien welke motoroliën zijn goedgekeurd voor uw voertuig. Benzinemotoren A 160 A A 180 A A 200 A 200 TURBO-dieselmotoren zonder roetfilter 45 A 160 CDI A 160 CDI 44 A 180 CDI A 200 CDI Met roetfilter A 160 CDI A 160 CDI 44 A 180 CDI A 200 CDI MB-goedkeuring 229.3, , 22 9.5, MB-goedkeuring 228.3, 228.5, , 229.3, , 229.5, , , Een overzicht van de goedgekeurde motoroliën kunt u op internet opvragen door de specificatienaam te vermelden, bijvoorbeeld: B i Als de in de tabel genoemde motoroliën niet beschikbaar zijn, kunt u tot de volgende olieverversing eenmalig maximaal 1,0 l van de volgende motoroliën bijvullen: Rbenzinemotoren: MB-goedkeuring of ACEA A3 Rdieselmotoren: MB-goedkeuring of ACEA C3 Vulhoeveelheden De volgende waarden hebben betrekking op een olieverversing inclusief oliefilter. Voertuigtype A 160 A A 180 A A 200 A 200 TURBO A 180 CDI A 200 CDI A 160 CDI A 160 CDI 46 Vervanghoeveelheid additief met oliefilter 5,0 l 5,4 l 6,0 l! Gebruik geen additieven in motorolie. Dit kan de motor beschadigen. Technische gegevens 44 BlueEFFICIENCY 45 Alleen voor bepaalde landen 46 BlueEFFICIENCY Z

265262 Bedrijfsvloeistoffen en vulhoeveelheden Technische gegevens Viscositeit van de motorolie Viscositeit karakteriseert het stromingsgedrag van een vloeistof. Als het om motorolie gaat, betekent een hoge viscositeit dikke vloeistof, en een lage viscositeit betekent dunne vloeistof. Afhankelijk van de betreffende buitentemperaturen selecteert u de motorolie volgens de SAE-klasse (viscositeit). In de volgende tabel ziet u welke SAE-klassen u moet gebruiken. De eigenschappen van motoroliën bij lage temperaturen kunnen bijvoorbeeld door veroudering, roet en het binnendringen van brandstof tijdens bedrijf. Een regelmatige olieverversing met een goedgekeurde motorolie in de juiste SAE-klasse wordt daarom sterk aanbevolen. Remvloeistof G Gevaar voor ongevallen De remvloeistof neemt voortdurend vocht uit de atmosfeer op. Hierdoor daalt het kookpunt. Als het kookpunt van de remvloeistof te laag is, kunnen er bij hoge belasting van de remmen (bijvoorbeeld bij het afrijden van een bergpas) dampbellen in het remsysteem ontstaan. Dit belemmert de remwerking. Laat de remvloeistof regelmatig verversen. De intervallen voor het verversen van de remvloeistof vindt u in het serviceboekje. Gebruik alleen door Mercedes-Benz goedgekeurde remvloeistof. Informatie over goedgekeurde remvloeistoffen is verkrijgbaar bij elk Mercedes-Benz-servicecentrum. i Meestal bevindt zich in de motorruimte een bericht dat u eraan herinnert wanneer u de volgende keer de remvloeistof moet verversen. Koelvloeistof Belangrijke veiligheidsinstructies De koelvloeistof is een mengsel van water en anticorrosie/antivries. Dit zorgt voor: RCorrosiebescherming RAntivries RVerhoging van het kookpunt i Bij de eerste aflevering van het voertuig wordt er koelvloeistof bijgevuld om de bescherming tegen vorst en corrosie te garanderen.! Vul alleen met voorgemengde koelvloeistof met het gewenste antivriesmiddel. Anders kunt u de motor beschadigen. Meer informatie over koelvloeistof en vulling vindt u in de Mercedes-Benz bedrijfsvloeistofvoorschriften, MB-goedkeuring 310.1, b.v. op internet onder Of neem contact op met een Mercedes-Benz-servicewerkplaats.! Gebruik altijd een geschikte koelvloeistof, ook in landen met hoge temperaturen! Anders is het koelsysteem niet voldoende beschermd tegen corrosie en is het kookpunt te laag. Als het corrosie-/antivriesmiddel correct is bijgevuld, ligt het kookpunt van de koelvloeistof rond de 130.

266Voertuiggegevens 263 Het aandeel corrosie/antivries in het motorkoelsysteem moet minimaal 50% bedragen. Dit beschermt het motorkoelsysteem tegen bevriezing tot ongeveer -37 graden Celsius. R55% niet overschrijden (vorstbescherming tot -45), anders wordt de warmte slechter afgevoerd. Als het voertuig koelvloeistof heeft verloren, voeg dan ongeveer gelijke delen water en anticorrosie/antivries toe. Mercedes-Benz adviseert een voor Mercedes-Benz goedgekeurd corrosie-/antivriesmiddel.! Het motorkoelsysteem bevat een vulling die uiterlijk na 15 jaar of kilometers vervangen moet worden. Voertuiggegevens Voertuiggegevens A 160 Voertuigafmetingen Voertuiglengte (ECE) Voertuigbreedte boven buitenspiegels Voertuighoogte 47 Wielbasis Voertuiggewichten 3883 mm 2040 mm 1593 mm 2568 mm Leeggewicht (volgens EG-richtlijnen) Handgeschakelde versnellingsbak 48 Sedan Coupé Voertuiggewichten Leeggewicht ( volgens EG-richtlijnen) AUTO-TRONIC Limousine Coupé 1275 kg 1245 kg Het leeggewicht is vermeld inclusief bestuurder (68 kg), bagage (7 kg) en alle vloeistoffen (brandstoftank 90% vol). Speciale uitrustingen verhogen het leeggewicht en verminderen het laadvermogen. Maximale dakbelasting Maximale kofferbelasting 50 kg 100 kg Voertuigspecifieke gewichtsinformatie vindt u op het voertuigtypeplaatje (Y pagina 258). Voertuiggegevens A 160 BlueEFFICIENCY Voertuigafmetingen Voertuiglengte (ECE) Voertuigbreedte boven buitenspiegels Voertuighoogte 49 Wielbasis Voertuiggewichten 3883 mm 2040 mm 1593 mm 2568 mm Leeggewicht (volgens EG-richtlijnen) Sedan 1245 kg Technische gegevens 47 De opgegeven waarden kan variëren als gevolg van banden, belading, speciale uitrusting en de staat van het chassis kan variëren. 48 Ontbrekende waarden waren bij het ter perse gaan nog niet beschikbaar. 49 De opgegeven waarden kunnen variëren als gevolg van banden, belading, speciale uitrusting en de staat van het chassis. Z

267264 Voertuiggegevens Technische gegevens Voertuiggewichten Coupé 1215 kg Het leeggewicht is vermeld inclusief bestuurder (68 kg), bagage (7kg) en alle vloeistoffen (brandstoftank 90% vol). Speciale uitrustingen verhogen het leeggewicht en verminderen het laadvermogen. Maximale dakbelasting Maximale kofferbelasting 50 kg 100 kg Voertuigspecifieke gewichtsinformatie vindt u op het voertuigtypeplaatje (Y pagina 258). Voertuiggegevens A 180 Voertuigafmetingen Voertuiglengte (ECE) Voertuigbreedte boven buitenspiegels Voertuighoogte 50 Wielbasis Voertuiggewichten 3883 mm 2040 mm 1593 mm 2568 mm Rijklaar gewicht (volgens EG-richtlijn) Handgeschakelde versnellingsbak 51 Sedan Coupé Voertuiggewichten Rijklaar gewicht (volgens EG-richtlijn) AUTO-TRONIC Sedan Coupé 1279 kg 1260 kg Het leeggewicht wordt vermeld inclusief bestuurder (68 kg), bagage (7 kg) en alle vloeistoffen (brandstoftank 90% gevuld) Speciale uitrusting verhoogt het leeggewicht en vermindert het laadvermogen . Maximale dakbelasting Maximale kofferbelasting 50 kg 100 kg Voertuigspecifieke gewichtsinformatie vindt u op het voertuigtypeplaatje (Y pagina 258). Voertuiggegevens A 180 BlueEFFICIENCY Voertuigafmetingen Voertuiglengte (ECE) Voertuigbreedte boven buitenspiegels Voertuighoogte 52 Wielbasis Voertuiggewichten 3883 mm 2040 mm 1593 mm 2568 mm Leeggewicht (volgens EG-richtlijn) Sedan 1260 kg 50 De opgegeven waarden kunnen afwijken vanwege banden, belading, speciale uitrusting en de staat van het chassis. 51 Ontbrekende waarden waren bij het ter perse gaan nog niet beschikbaar. 52 De opgegeven waarden kunnen variëren als gevolg van banden, belading, speciale uitrusting en de staat van het chassis.

268Voertuiggegevens 265 Voertuiggewichten Coupé 1230 kg Het leeggewicht is vermeld inclusief bestuurder (68 kg), bagage (7 kg) en alle vloeistoffen (brandstoftank 90% vol). Speciale uitrustingen verhogen het leeggewicht en verminderen het laadvermogen. Maximale dakbelasting Maximale kofferbelasting 50 kg 100 kg Voertuigspecifieke gewichtsinformatie vindt u op het voertuigtypeplaatje (Y pagina 258). Voertuiggewichten Coupé 1285 kg Het leeggewicht is vermeld inclusief bestuurder (68 kg), bagage (7 kg) en alle vloeistoffen (brandstoftank 90% vol) Speciale uitrustingen verhogen het leeggewicht en verminderen het laadvermogen. Maximale dakbelasting Maximale kofferbelasting 50 kg 100 kg Voertuigspecifieke gewichtsinformatie vindt u op het voertuigtypeplaatje (Y pagina 258). Voertuiggegevens A 200 Voertuiggegevens A 200 Turbo Voertuigafmetingen Voertuiglengte (ECE) Voertuigbreedte boven buitenspiegels Voertuighoogte 53 Wielbasis 3883 mm 2040 mm 1595 mm 2568 mm Voertuigafmetingen Voertuiglengte (ECE) Voertuigbreedte boven buitenspiegels Voertuighoogte 54 Wielbasis 3883 mm 2040 mm 1595 mm 2568 mm Technische gegevens Voertuiggewichten Leeggewicht (volgens EG-richtlijn) Handgeschakelde sedan coupé 1270 kg g 1240 kg Leeggewicht (volgens EG-richtlijn) AUTOTRONIC sedan 1315 kg Voertuiggewichten Leeggewicht (volgens EG-richtlijn) handgeschakelde sedan coupé 1305 kg 1275 kg leeggewicht (volgens EG-richtlijn) AUTOTRONIC Sedan 1340 kg 53 De opgegeven waarden kunnen variëren als gevolg van banden, belading, speciale uitrusting en de staat van het chassis. 54 De opgegeven waarden kunnen variëren als gevolg van banden, belading, speciale uitrusting en de staat van het chassis. Z

269266 Voertuiggegevens Technische gegevens Voertuiggewichten Coupé 1310 kg Het leeggewicht is vermeld inclusief bestuurder (68 kg), bagage (7kg) en alle vloeistoffen (brandstoftank 90% vol). Speciale uitrustingen verhogen het leeggewicht en verminderen het laadvermogen. Maximale dakbelasting Maximale kofferbelasting 50 kg 100 kg Voertuigspecifieke gewichtsinformatie vindt u op het voertuigtypeplaatje (Y pagina 258). Voertuiggegevens A 160 CDI Voertuigafmetingen Voertuiglengte (ECE) Voertuigbreedte boven buitenspiegels Voertuighoogte 55 Wielbasis Voertuiggewichten 3883 mm 2040 mm 1593 mm 2568 mm Leeggewicht (volgens EG-richtlijn) Sedan Coupé 1370 kg 1345 kg Voertuiggewichten Het leeggewicht inclusief bestuurder (68 kg), bagage (7 kg) en alle vloeistoffen (brandstoftank 90% vol) Speciale uitrusting verhoogt het leeggewicht en vermindert het laadvermogen. Maximale dakbelasting Maximale kofferbelasting 50 kg 100 kg Voertuigspecifieke gewichtsinformatie vindt u op het voertuigtypeplaatje (Y pagina 258). Voertuiggegevens A 160 CDI BlueEFFICIENCY Voertuigafmetingen Voertuiglengte (ECE) Voertuigbreedte boven buitenspiegels Voertuighoogte 56 Sedan Coupé Wielbasis Voertuiggewichten 3883 mm 2040 mm 1593 mm 1583 mm 2568 mm Leeggewicht (volgens EG-richtlijn) Sedan Coupé 1325 kg 1280 kg 55 De opgegeven waarden kunnen variëren als gevolg van de banden, belading, speciale uitrusting en de staat van het chassis. 56 De opgegeven waarden kunnen variëren als gevolg van banden, belading, speciale uitrusting en de staat van het chassis.

270Voertuiggegevens 267 Voertuiggewichten Het leeggewicht wordt vermeld inclusief bestuurder (68 kg), bagage (7 kg) en alle vloeistoffen (brandstoftank 90% vol). Speciale uitrustingen verhogen het leeggewicht en verminderen het laadvermogen. Maximale dakbelasting Maximale kofferbelasting 50 kg 100 kg Voertuigspecifieke gewichtsinformatie vindt u op het voertuigtypeplaatje (Y pagina 258). Voertuiggewichten Het leeggewicht wordt vermeld inclusief bestuurder (68 kg), bagage (7 kg) en alle vloeistoffen (brandstoftank 90% vol) Speciale uitrustingen verhogen het leeggewicht en verminderen het laadvermogen. Maximale dakbelasting Maximale kofferbelasting 50 kg 100 kg Voertuigspecifieke gewichtsinformatie vindt u op het voertuigtypeplaatje (Y pagina 258). Voertuiggegevens A 180 CDI Voertuigafmetingen Voertuiglengte (ECE) Voertuigbreedte boven buitenspiegels Voertuighoogte 57 Wielbasis Voertuiggewichten 3883 mm 2040 mm 1593 mm 2568 mm Leeggewicht (volgens EG-richtlijn) Handgeschakelde Limousine Coupé 1345 kg 1320 kg Leeggewicht ( volgens EG-richtlijn) AUTO-TRONIC Limousine Coupé 1380 kg 1355 kg Voertuiggegevens A 200 CDI Voertuigafmetingen Voertuiglengte (ECE) Voertuigbreedte boven buitenspiegels Voertuighoogte 58 Wielbasis Voertuiggewichten 3883 mm 2040 mm 1595 mm 2568 mm Leeggewicht (volgens EG-richtlijn) Handgeschakelde versnellingsbak Sedan Coupé 1365 kg 1340 kg Leeggewicht (volgens EG-richtlijn) AUTO - TRONIC Sedan Coupé 1395 kg 1370 kg Technische gegevens 57 De aangegeven waarden kunnen variëren als gevolg van banden, belading, speciale uitrusting en staat van het onderstel. 58 De opgegeven waarden kunnen variëren als gevolg van banden, belading, speciale uitrusting en staat van het chassis. Z

271268 Trekhaak Technische gegevens Voertuiggewichten Het leeggewicht is vermeld inclusief bestuurder (68 kg), bagage (7 kg) en alle vloeistoffen (brandstoftank 90% vol). Speciale uitrustingen verhogen het leeggewicht en verminderen het laadvermogen. Maximale dakbelasting Maximale kofferbelasting 50 kg 100 kg Voertuigspecifieke gewichtsinformatie vindt u op het voertuigtypeplaatje (Y pagina 258). Openingsafmetingen van de achterklep: zwenkhoogte; Maximale stahoogte: ; mm 1889 mm i De aangegeven waarden kunnen variëren als gevolg van banden, belading, speciale uitrusting en staat van het chassis. Inbouwmaten trekhaak G Gevaar voor ongevallen Laat een trekhaak achteraf alleen inbouwen in een gekwalificeerde werkplaats, die over de noodzakelijke specialistische kennis en gereedschappen beschikt om de vereiste werkzaamheden uit te voeren. Mercedes-Benz adviseert hiervoor een Mercedes-Benz servicepunt. Speciaal daarvoor Veiligheidsrelevante werkzaamheden en werkzaamheden aan veiligheidsrelevante systemen Service door een gekwalificeerde werkplaats is absoluut noodzakelijk! Als u achteraf een trekhaak laat monteren, kunnen afhankelijk van het voertuigtype wijzigingen aan het koelsysteem nodig zijn. Let bij het achteraf monteren van een trekhaak op de bevestigingspunten op het chassisframe.! Als u vervolgens een trekhaak monteert zonder de elektrische ventilator- en koelsysteemcomponenten te veranderen, wordt de geremde en ongeremde totale treklast (gewicht aanhanger plus gewicht laadvermogen) teruggebracht tot maximaal 400 kg. Het gebruik van hogere aanhangerlasten kan schade aan de motor van uw voertuig veroorzaken. Eventuele schade die hierdoor ontstaat, valt niet onder de garantie of aansprakelijkheid voor materiaalfouten. Zorg er daarom altijd voor dat de maximale totale aanhangerlast wordt aangehouden (max. 400 kg).

272Trekhaak 269 Bevestigingspunten voor trekhaak: Bevestigingspunten; Afmeting overhang = hartlijn achteras Als de trekhaak in de fabriek is geïnstalleerd, bedraagt ​​de afmeting van de overhang 749 mm. Technische gegevens Z

laat meer zien

Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Lilliana Bartoletti

Last Updated: 09/12/2023

Views: 5651

Rating: 4.2 / 5 (53 voted)

Reviews: 84% of readers found this page helpful

Author information

Name: Lilliana Bartoletti

Birthday: 1999-11-18

Address: 58866 Tricia Spurs, North Melvinberg, HI 91346-3774

Phone: +50616620367928

Job: Real-Estate Liaison

Hobby: Graffiti, Astronomy, Handball, Magic, Origami, Fashion, Foreign language learning

Introduction: My name is Lilliana Bartoletti, I am a adventurous, pleasant, shiny, beautiful, handsome, zealous, tasty person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.